This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62012CA0026
Case C-26/12: Judgment of the Court (Fourth Chamber) of 18 July 2013 (request for a preliminary ruling from the Gerechtshof te Leeuwarden — Netherlands) — Fiscale eenheid PPG Holdings BV cs te Hoogezand v Inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (Value added tax — Sixth Directive 77/388/EEC — Articles 17 and 13B(d)(6) — Exemptions — Deduction of input tax — Pension fund — Concept of ‘management of special investment funds’ )
Zaak C-26/12: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 juli 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof te Leeuwarden — Nederland) — fiscale eenheid PPG Holdings BV cs te Hoogezand/Inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (Belasting over de toegevoegde waarde — Zesde richtlijn (77/388/EEG) — Artikelen 17 en 13, B, sub d, punt 6 — Vrijstellingen — Aftrek van voorbelasting — Pensioenfonds — Begrip „beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen” )
Zaak C-26/12: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 juli 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof te Leeuwarden — Nederland) — fiscale eenheid PPG Holdings BV cs te Hoogezand/Inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (Belasting over de toegevoegde waarde — Zesde richtlijn (77/388/EEG) — Artikelen 17 en 13, B, sub d, punt 6 — Vrijstellingen — Aftrek van voorbelasting — Pensioenfonds — Begrip „beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen” )
PB C 260 van 7.9.2013, pp. 10–11
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
7.9.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 260/10 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 juli 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Gerechtshof te Leeuwarden — Nederland) — fiscale eenheid PPG Holdings BV cs te Hoogezand/Inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen
(Zaak C-26/12) (1)
(Belasting over de toegevoegde waarde - Zesde richtlijn (77/388/EEG) - Artikelen 17 en 13, B, sub d, punt 6 - Vrijstellingen - Aftrek van voorbelasting - Pensioenfonds - Begrip „beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen”)
2013/C 260/18
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Gerechtshof te Leeuwarden
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: fiscale eenheid PPG Holdings BV cs te Hoogezand
Verwerende partij: Inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Gerechtshof te Leeuwarden — Uitlegging van de artikelen 13, B, sub d, punt 6, en 17 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), en van de artikelen 135, lid 1, sub g, 168 en 169 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) — Aftrek van voorbelasting — Belastingplichtige die op grond van de nationale wetgeving inzake ouderdomspensioenen een pensioenfonds heeft opgericht om de pensioenrechten van zijn werknemers als deelnemers aan dat fonds zeker te stellen — Aftrek van de voorbelasting ter zake van prestaties die aan hem voor de bedrijfsvoering van het pensioenfonds zijn verstrekt
Dictum
Artikel 17 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moet aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige die ten behoeve van het zeker stellen van de pensioenrechten van zijn werknemers en gewezen werknemers een pensioenfonds heeft opgericht in de vorm van een juridisch en fiscaal afgescheiden entiteit, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, het recht heeft de belasting over de toegevoegde waarde die hij heeft betaald ter zake van prestaties voor het beheer en de bedrijfsvoering van dat fonds in aftrek te brengen, mits uit het geheel van de omstandigheden van de betrokken transacties een rechtstreeks en onmiddellijk verband naar voren komt.