This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62015CA0404
Joined Cases C-404/15 and C-659/15 PPU: Judgment of the Court (Grand Chamber) of 5 April 2016 (request for a preliminary ruling from the Hanseatisches Oberlandesgericht in Bremen — Germany) — Execution of European arrest warrants issued in respect of Pál Aranyosi (C-404/15), Robert Căldăraru (C-659/15 PPU) (Reference for a preliminary ruling — Police and judicial cooperation in criminal matters — Framework Decision 2002/584/JHA — European arrest warrant — Grounds for refusal to execute — Charter of Fundamental Rights of the European Union — Article 4 — Prohibition of inhuman or degrading treatment — Conditions of detention in the issuing Member State)
Gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 april 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen — Duitsland) — Tenuitvoerlegging van Europese aanhoudingsbevelen, uitgevaardigd tegen Pál Aranyosi (C-404/15) en Robert Căldăraru (C-659/15 PPU) (Prejudiciële verwijzing — Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken — Kaderbesluit 2002/584/JBZ — Europees aanhoudingsbevel — Gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 4 — Verbod van onmenselijke of vernederende behandeling — Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat)
Gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 april 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen — Duitsland) — Tenuitvoerlegging van Europese aanhoudingsbevelen, uitgevaardigd tegen Pál Aranyosi (C-404/15) en Robert Căldăraru (C-659/15 PPU) (Prejudiciële verwijzing — Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken — Kaderbesluit 2002/584/JBZ — Europees aanhoudingsbevel — Gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging — Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Artikel 4 — Verbod van onmenselijke of vernederende behandeling — Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat)
PB C 211 van 13.6.2016, pp. 21–22
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
13.6.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 211/21 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 april 2016 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hanseatische Oberlandesgericht in Bremen — Duitsland) — Tenuitvoerlegging van Europese aanhoudingsbevelen, uitgevaardigd tegen Pál Aranyosi (C-404/15) en Robert Căldăraru (C-659/15 PPU)
(Gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Kaderbesluit 2002/584/JBZ - Europees aanhoudingsbevel - Gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikel 4 - Verbod van onmenselijke of vernederende behandeling - Detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat))
(2016/C 211/27)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Hanseatisches Oberlandesgericht in Bremen
Partijen in het hoofdgeding
Pál Aranyosi (C-404/15), Robert Căldăraru (C-659/15 PPU)
Dictum
De artikelen 1, lid 3, 5 en 6, lid 1, van kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten, zoals gewijzigd bij kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009, moeten aldus worden uitgelegd dat wanneer de uitvoerende rechterlijke autoriteit wordt geconfronteerd met objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens die, wat de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat betreft, duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen, zij concreet en nauwkeurig moet nagaan of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op strafvervolging of uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf, vanwege de omstandigheden van zijn detentie in die lidstaat een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, in de zin van artikel 4 van het Handvest, wanneer hij wordt overgeleverd aan voornoemde lidstaat. Daartoe dient zij te verzoeken om aanvullende gegevens van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit, die — na zo nodig om bijstand te hebben verzocht van de centrale autoriteit of een van de centrale autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, in de zin van artikel 7 van het kaderbesluit — deze gegevens binnen de in een dergelijk verzoek gestelde termijn dient te verstrekken. De uitvoerende rechterlijke autoriteit moet haar beslissing over de overlevering van de betrokkene uitstellen totdat zij aanvullende gegevens verkrijgt op grond waarvan zij het bestaan van een dergelijk gevaar kan uitsluiten. Indien het bestaan van dit gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden uitgesloten, dient deze autoriteit te beslissen of de overleveringsprocedure moet worden beëindigd.