This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62014TN0104
Case T-104/14 P: Appeal brought on 17 February 2014 by the European Commission against the judgment of the Civil Service Tribunal of 11 December 2013 in Case F-130/11, Verile and Gjergji v Commission
Zaak T-104/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 februari 2014 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 december 2013 in zaak F-130/11, Verile en Gjergji/Commissie
Zaak T-104/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 februari 2014 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 december 2013 in zaak F-130/11, Verile en Gjergji/Commissie
PB C 151 van 19.5.2014, pp. 22–22
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
19.5.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 151/22 |
Hogere voorziening ingesteld op 17 februari 2014 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 december 2013 in zaak F-130/11, Verile en Gjergji/Commissie
(Zaak T-104/14 P)
2014/C 151/29
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall, D. Martin en G. Gattinara, gemachtigden)
Andere partijen in de procedure: Marco Verile (Cadrezzate, Italië) en Anduela Gjergji (Brussel, België)
Conclusies
De rekwirerende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 11 december 2013 in zaak F-130/11, Verile en Gjergji/Commissie, te vernietigen; |
— |
te beslissen dat elke partij haar eigen kosten van deze procedure zal dragen; |
— |
Verile en Gjergji te verwijzen in de kosten die in de procedure voor het Gerecht voor ambtenarenzaken zijn gemaakt. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij vier middelen aan.
1. |
Eerste middel, ontleend aan schending van het begrip bezwarend besluit, daar het GVA het beroep in eerste aanleg ontvankelijk heeft verklaard door als bezwarend besluit aan te merken, het voorstel dat de Commissie de betrokkenen had gedaan over het aantal extra pensioenjaren in het kader van de overdracht van hun pensioenrechten krachtens artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (betreffende de punten 37 tot en met 55 van het bestreden arrest). |
2. |
Tweede middel, ontleend aan het feit dat het GVA ten onrechte ambtshalve de exceptie van onwettigheid heeft opgeworpen van de in 2011 vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen voor de overdracht van pensioenrechten. De Commissie betoogt dat verzoekers in eerste aanleg dit middel niet uitdrukkelijk hebben aangevoerd en dat hierover bovendien geen debat op tegenspraak is gevoerd (betreffende de punten 72 en 73 van het bestreden arrest). |
3. |
Derde middel, ontleend aan een verkeerde rechtsopvatting van het GVA bij de uitlegging van artikel 11 van bijlage VIII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en van de bepalingen betreffende de overdracht van pensioenrechten (betreffende de punten 74 tot en met 98, 106, 109 en 110 van het bestreden arrest). Door te oordelen dat het in artikel 11, lid 2, van bijlage VIII bedoelde begrip „geactualiseerd kapitaal” verschilt van het begrip „actuariële tegenwaarde”, bedoeld in artikel 11, lid 1, en gedefinieerd in artikel 8 van bijlage VIII, heeft het GVA zich beperkt tot een letterlijke uitlegging om tot vaststellingen te komen die enorme verschillen in behandeling kunnen doen ontstaan tussen ambtenaren die om een overdracht „in” en ambtenaren die om een overdracht „out” van hun pensioenrechten hebben gevraagd. De door het GVA aanvaarde uitlegging is onverenigbaar met de vereisten van het financiële evenwicht van de pensioenregelingen van de Europese Unie en met het eigendomsrecht van ambtenaren die om een overdracht „in” vragen. |
4. |
Vierde middel, ontleend aan het feit dat het GVA van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door te oordelen dat de rechten van verzoekers in eerste aanleg op het gebied van de overdracht van hun pensioenrechten reeds „volledig waren gevormd” op het moment van inwerkingtreding van de in 2011 vastgestelde algemene uitvoeringsbepalingen voor de overdracht van pensioenrechten, aangezien de overgedragen pensioenrechten pas gedefinieerd worden bij het eindbesluit tot toekenning van extra pensioenjaren (betreffende de punten 99 tot en met 108 van het bestreden arrest). |