26.5.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 171/3 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 26 maart 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Polen) — Marian Macikowski/Dyrektor Izby Skarbowej w Gdańsku
(Zaak C-499/13) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde - Evenredigheidsbeginsel en beginsel van fiscale neutraliteit - Belasting over de levering van een onroerend goed in het kader van een gedwongen verkoop bij opbod - Nationale regeling volgens welke de gerechtsdeurwaarder die een dergelijke verkoop ten uitvoer brengt, verplicht is, de btw over een dergelijke handeling te berekenen en te voldoen - Betaling van de koopprijs aan de bevoegde rechtbank, die de te betalen btw dient over te maken aan de gerechtsdeurwaarder - Geldelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder indien de btw niet wordt voldaan - Verschil tussen de gemeenrechtelijke termijn voor de voldoening van de btw door een belastingplichtige en de aan een dergelijke gerechtsdeurwaarder opgelegde termijn - Onmogelijkheid om de voorbelasting af te trekken))
(2015/C 171/04)
Procestaal: Pools
Verwijzende rechter
Naczelny Sąd Administracyjny
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Marian Macikowski
Verwerende partij: Dyrektor Izby Skarbowej w Gdańsku
Dictum
1) |
De artikelen 9, 193 en 199, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een bepaling van nationaal recht als in het hoofdgeding, die bij de verkoop van een onroerend goed in het kader van een gedwongen tenuitvoerlegging een rechtssubject, namelijk de gerechtsdeurwaarder die deze verkoop heeft verricht, verplicht om de belasting over de toegevoegde waarde die verschuldigd is over de opbrengst van die handeling binnen de gestelde termijn te berekenen, te innen en te betalen. |
2) |
Het evenredigheidsbeginsel moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een bepaling van nationaal recht als in het hoofdgeding, op grond waarvan een gerechtsdeurwaarder met zijn gehele vermogen aansprakelijk is voor de belasting over de toegevoegde waarde die verschuldigd is over de opbrengst van de verkoop van een onroerend goed in het kader van een gedwongen tenuitvoerlegging, indien hij zijn verplichting tot inning en storting van die belasting niet nakomt, op voorwaarde dat de betrokken gerechtsdeurwaarder in werkelijkheid over alle juridische middelen beschikt om die verplichting na te komen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. |
3) |
De artikelen 206, 250 en 252 van richtlijn 2006/112 en het beginsel van fiscale neutraliteit moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een bepaling van nationaal recht als in het hoofdgeding, op grond waarvan de in die bepaling aangewezen betaler het bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde moet berekenen, innen en storten dat verschuldigd is over de verkoop van goederen in het kader van een gedwongen tenuitvoerlegging, zonder de voorbelasting te kunnen aftrekken die is betaald vanaf de aanvang van het belastingtijdvak tot aan de datum van inning van de belasting bij de belastingplichtige. |