13.6.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 211/32 |
Hogere voorziening ingesteld op 31 maart 2016 door Tilly-Sabco tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 14 januari 2016 in zaak T-397/13, Tilly-Sabco/Commissie
(Zaak C-183/16 P)
(2016/C 211/42)
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Tilly-Sabco (vertegenwoordigers: R. Milchior, F. Le Roquais, S. Charbonnel, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht van 14 januari 2016 in zaak T-397/13 vernietigen, behalve wat betreft de ontvankelijkheid van het beroep; |
— |
op grond van artikel 61 van het Statuut besluiten om onmiddellijk uitspraak te doen en uitvoeringsverordening (EU) nr. 689/2013 van de Commissie van 18 juli 2013 tot vaststelling van de uitvoerrestituties in de sector vlees van pluimvee (1) op 0 EUR, nietig verklaren; |
— |
de Commissie in de in eerste aanleg en in deze hogere voorziening gemaakte kosten verwijzen. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan.
Eerste middel, inhoudend dat het Gerecht een onjuiste uitlegging heeft gegeven aan artikel 3, lid 3, van verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (2). De Commissie heeft het comité niet in staat gesteld om binnen de gestelde termijnen alle noodzakelijke gegevens, met inbegrip van de hoogte van de restituties, te beoordelen met het oog op het uitbrengen van zijn advies over de ontwerpverordening.
Tweede middel, inhoudend dat het Gerecht een onjuiste uitlegging heeft gegeven aan artikel 164, lid 2, van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening) (3). Rekwirante voert met name aan dat het Gerecht uitvoeringsverordening nr. 689/2013 ten onrechte als „periodiek landbouwinstrument” heeft gekwalificeerd.
Derde middel, inhoudend dat uitvoeringsverordening (EU) nr. 689/2013 niet of onvoldoende is gemotiveerd. Dit middel ziet met name op de kwalificatie als „standaardverordening” en de motivering voor het op 0 EUR vaststellen van de restituties. Daar komt bij dat de wijze waarop de hoogte van de restituties is vastgesteld zich onttrekt aan rechterlijk toezicht. De motivering van het bestreden arrest is op het punt van de geleidelijke verlaging van de restituties inconsistent.
Vierde middel, ontleend aan schending van het recht dan wel kennelijke beoordelingsfout, doordat het Gerecht geen juiste uitlegging heeft gegeven aan de criteria van artikel 164, lid 3, van verordening (EG) nr. 1234/2007. Het Gerecht heeft immers voor bepaalde criteria aanvaard dat de Commissie op discretionaire wijze en zonder motivering de referentieperiode 2009-2013 — dus een extreem lange en ver in het verleden liggende periode — hanteert in plaats van het jaar 2013, zoals vereist door de relevante bepalingen en met name artikel 164, lid 3, onder a) van verordening (EG) nr. 1234/2007. Het Gerecht heeft ook een kennelijke beoordelingsfout gemaakt door met name te oordelen dat het prijsverschil met Braziliaans pluimvee niet noopt tot uitvoerrestituties om te zorgen voor evenwicht op de Uniemarkt voor pluimveevlees en voor een natuurlijke ontwikkeling inzake prijzen en handelsverkeer. Ten slotte heeft het Gerecht erkend dat de Commissie een fout heeft begaan door bij het Gerecht andere argumenten aan te dragen dan bij het Beheerscomité.