21.1.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 25/8 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 november 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD — Portugal) — MEO — Serviços de Comunicações e Multimédia SA / Autoridade Tributária e Aduaneira
(Zaak C-295/17) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Werkingssfeer - Belastbare handelingen - Dienst verricht onder bezwarende titel - Afbakening tussen een niet-belastbare schadeloosstelling en een belastbare dienst die wordt verricht tegen betaling van een, compensatie’))
(2019/C 25/09)
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal Arbitral Tributário (Centro de Arbitragem Administrativa — CAAD)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: MEO — Serviços de Comunicações e Multimédia SA
Verwerende partij: Autoridade Tributária e Aduaneira
Dictum
1) |
Artikel 2, lid 1, onder c), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat het vooraf bepaalde bedrag dat een marktdeelnemer ontvangt in geval van vervroegde beëindiging door zijn klant, of om een aan zijn klant toe te rekenen reden, van een dienstenovereenkomst met een minimumcontractduur, waarbij dit bedrag overeenkomt met het bedrag dat deze marktdeelnemer gedurende de resterende minimumcontractduur zou hebben ontvangen indien de overeenkomst niet aldus zou zijn beëindigd, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, moet worden beschouwd als de vergoeding voor een dienst verricht onder bezwarende titel en als zodanig onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde. |
2) |
Het feit dat met het vaste bedrag wordt beoogd klanten ervan te weerhouden de minimumcontractduur niet na te leven en de schade te herstellen die de marktdeelnemer in geval van niet-naleving van die contractduur heeft geleden, het feit dat de beloning die een tussenhandelaar ontvangt bij ondertekening van een overeenkomst met een minimumcontractduur, hoger is dan bij een overeenkomst zonder minimumcontractduur en het feit dat dit bedrag naar nationaal recht wordt gekwalificeerd als een boete, zijn niet van doorslaggevend belang voor de kwalificatie van het in de dienstenovereenkomst vooraf bepaalde bedrag dat de klant verschuldigd is in geval van vervroegde beëindiging van die overeenkomst. |