7.10.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 337/10


Beroep ingesteld op 1 augustus 2019 – Shindler e.a./Raad

(Zaak T-541/19)

(2019/C 337/11)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partijen: Harry Shindler (Porto d’Ascoli, Italië), en vijf andere verzoekende partijen (vertegenwoordiger: J. Fouchet, advocaat)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

de impliciete weigering van de Raad van de Europese Unie van 3 juli 2019 om het nalaten te erkennen naar aanleiding van het stilzwijgen ten aanzien van het verzoek van 3 mei 2019 om de Europese verkiezingen van eind mei 2019 uit te stellen, nietig verklaren;

voor recht verklaren en oordelen dat de Raad van de Europese Unie ten onrechte de Europese verkiezingen niet heeft uitgesteld en de data niet heeft gewijzigd die waren vastgesteld in zijn besluit (EU, Euratom) 2018/767 van de Raad van 22 mei 2018, teneinde de Britse verzoekers toe te staan actief deel te nemen aan de Europese verkiezingen van 2019, hetgeen met name van belang was met het oog op de ratificatie van een eventueel uittredingsverdrag tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk;

en derhalve:

akte nemen van dit nalaten;

de Raad van de Europese Unie veroordelen tot de betaling van een bedrag van 1 500 EUR aan elk van de verzoekende partijen voor hun kosten van verdediging.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren de verzoekers drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van het door het Unierecht beschermde stemrecht bij de Europese verkiezingen. In het bijzonder voeren verzoekers met dit middel aan dat:

artikel 9 VEU, artikel 20 en 21 VWEU, en artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) zijn geschonden;

de beginselen van rechtszekerheid en van gewettigd vertrouwen door de Raad zijn geschonden;

het aan het Europees burgerschap inherente beginsel van gelijke behandeling dat is neergelegd in de artikelen 20 en 39 van het Handvest, alsmede artikel 1, lid 3 van de Akte van 1976, gelezen in samenhang met artikel 14, lid 3, VEU, door de Raad zijn geschonden.

2.

Tweede middel: drievoudige schending van het stemrecht bij de Europese verkiezingen door het onrechtmatig nalaten van de Raad. In het bijzonder voeren de verzoeker met dit middel aan dat:

de Raad de rechten van de Britten bij de Europese verkiezingen heeft geschonden door geen vraagtekens te plaatsen bij de „15 jaar-regel”, die op ernstige wijze de vrijheid van verkeer en van verblijf, het beginsel van behoorlijk bestuur en het in het Handvest erkende beginsel van gelijkheid inzake het stemrecht beperkt, en evenmin bij de schending van artikel 3 van Protocol nr. 1, en van artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;

het laattijdige uitstel van de Brexit op 11 april 2019, na de afsluiting van de nationale kiesregisters, de vrijheid van verkeer en van verblijf schendt, alsook artikel 50 VEU, het beginsel van behoorlijk bestuur en het door het Handvest, artikel 3 van Protocol nr. 1, en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden erkende beginsel van gelijkheid inzake het stemrecht;

de verkiezingen in het Verenigd Koninkrijk door het overhaaste uitstel van de Brexit, en door het overdreven formalisme ten opzichte van de niet-Britse Europese burgers die in het Verenigd Koninkrijk leven, onregelmatig zijn.

3.

Derde middel: exceptie van onwettigheid van de weigering door de Raad van de Europese Unie om een nalaten vast te stellen en om de Europese verkiezingen uit te stellen. Deze weigering is gebaseerd op het besluit (EU, Euratom) van de Raad van 22 mei 2017 waarbij machtiging wordt verleend tot het openen van onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland over een akkoord betreffende de voorwaarden voor de terugtrekking uit de Europese Unie (document XT 21016/17), met inbegrip van de bijlage van dit besluit waarin de richtsnoeren voor de onderhandelingen over dit akkoord zijn vastgesteld (document XT 21016/17 ADD 1 REV 2), welke volgens verzoekers onwettig zijn.