ISSN 1977-0758 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 218 |
|
![]() |
||
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
60e jaargang |
|
|
III Andere handelingen |
|
|
|
EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE |
|
|
* |
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst. |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
II Niet-wetgevingshandelingen
VERORDENINGEN
24.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 218/1 |
VERORDENING (EU) 2017/1495 VAN DE COMMISSIE
van 23 augustus 2017
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2073/2005 wat betreft Campylobacter in vleeskuikenkarkassen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (1), en met name artikel 4, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie (2) worden de microbiologische criteria voor bepaalde micro-organismen en de bijbehorende uitvoeringsbepalingen vastgesteld waaraan exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten voldoen met betrekking tot de in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 852/2004 bedoelde algemene en specifieke hygiënevoorschriften. |
(2) |
Met name zijn in Verordening (EG) nr. 2073/2005 proceshygiënecriteria vastgesteld die een mate van besmetting aangeven bij overschrijding waarvan corrigerende maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de proceshygiëne in overeenstemming met de levensmiddelenwetgeving blijft. |
(3) |
Volgens het door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) gepubliceerde samenvattend verslag van de Europese Unie over trends en bronnen van zoönosen, zoönoseverwekkers en door voedsel overgedragen uitbraken in 2015 („European Union summary report on trends and sources of zoonoses, zoonotic agents and food-borne outbreaks in 2015”) (3), is campylobacteriose bij de mens in de Unie de meest gemelde door voedsel overgedragen ziekte bij de mens, met ongeveer 230 000 gevallen per jaar. |
(4) |
In 2010 heeft de EFSA de analyse van het basisonderzoek naar de prevalentie van Campylobacter in vleeskuikenkarkassen en partijen vleeskuikens gepubliceerd (4). De basisstudie is in 2008 in slachthuizen uitgevoerd om vergelijkbare cijfers te verkrijgen over de prevalentie en het niveau van besmetting van vleeskuikens in de Unie. De EFSA concludeerde dat gemiddeld 75,8 % van de vleeskuikenkarkassen besmet was, met grote verschillen tussen de lidstaten en tussen de slachthuizen. |
(5) |
Volgens het in 2010 gepubliceerde wetenschappelijk advies van de EFSA over het aan vlees van vleeskuikens verbonden risico op campylobacteriose bij de mens (5) is het waarschijnlijk dat de behandeling, bereiding en consumptie van vlees van vleeskuikens 20 tot 30 % van de gevallen van campylobacteriose bij de mens veroorzaken, terwijl 50 tot 80 % van de gevallen kan worden toegeschreven aan kippen als reservoir in het algemeen. |
(6) |
In het in 2011 gepubliceerde wetenschappelijk advies van de EFSA over bestrijdingsopties voor Campylobacter op verschillende punten in de productieketen van pluimveevlees (6) wordt een aantal bestrijdingsopties voorgesteld, zowel op landbouwbedrijfs- als op slachthuisniveau, met de verwachte effecten daarvan voor de vermindering van het aantal gevallen bij de mens; deze bestrijdingsopties omvatten onder meer de invoering van een proceshygiënecriterium voor Campylobacter. De EFSA is van oordeel dat de risico's voor de volksgezondheid als gevolg van de consumptie van vlees van vleeskuikens met meer dan 50 % zouden kunnen worden teruggebracht indien de karkassen aan een grenswaarde van 1 000 cfu/g zouden voldoen en benadrukt dat er aanzienlijke verschillen bestaan tussen de besmettingsniveaus van nekvel- en borstvelmonsters. |
(7) |
In 2012 heeft de EFSA tevens een wetenschappelijk advies uitgebracht over de gevaren voor de volksgezondheid waarop moet worden gelet tijdens de inspectie van vlees van pluimvee, waarin zij wijst op het grote belang van Campylobacter voor de volksgezondheid (7) en aanbeveelt de huidige inspectiemethoden voor pluimveekarkassen aan te passen om Campylobacter aan te pakken. De EFSA stelt met name voor een proceshygiënecriterium voor Campylobacter in vleeskuikenkarkassen in te voeren. |
(8) |
Op basis van de adviezen van de EFSA van 2010 en 2011 heeft de Commissie opdracht gegeven voor een analyse van de kosten en baten van de vaststelling van bepaalde bestrijdingsmaatregelen ter vermindering van Campylobacter in het vlees van vleeskuikens in verschillende stadia van de voedselketen (8). De belangrijkste conclusie van deze kosten-batenanalyse was dat het vaststellen van een proceshygiënecriterium voor Campylobacter in vleeskuikenkarkassen een van de best mogelijke evenwichten biedt tussen de vermindering van campylobacteriose bij de mens als gevolg van de consumptie van pluimveevlees enerzijds en de economische gevolgen van de toepassing van het criterium anderzijds. |
(9) |
Het proceshygiënecriterium voor Campylobacter in vleeskuikenkarkassen heeft tot doel de besmetting van karkassen tijdens het slachtproces onder controle te houden. Met het oog op een aanpak van de volledige voedselketen, zoals aanbevolen in het advies van de EFSA over de bestrijdingsopties voor Campylobacter, moeten ook bestrijdingsmaatregelen op het niveau van het landbouwbedrijf worden overwogen. |
(10) |
De bestrijding van Campylobacter blijft een uitdaging, aangezien verticale overdracht geen risicofactor van betekenis lijkt te zijn en alles ervan afhangt hoe doeltreffend de bioveiligheidsmaatregelen zijn voor het uitsluiten van de aanwezigheid van Campylobacter in de vleeskuikens. Derhalve moet een stapsgewijze methode worden overwogen, waarbij de proceshygiënecriteria in de loop der tijd geleidelijk strenger worden. Niettemin biedt artikel 5, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2073/2005, teneinde hetzelfde beschermingsniveau te handhaven in lidstaten waar een dergelijk beschermingsniveau al is bereikt, voldoende flexibiliteit om een strenger proceshygiënecriterium toe te passen, aangezien dit alternatieve criterium op zijn minst gelijkwaardige garanties biedt als het in Verordening (EG) nr. 2073/2005 vastgestelde referentiecriterium. |
(11) |
Om de administratieve lasten voor de exploitanten van levensmiddelenbedrijven te verminderen, moet het bemonsteringsschema voor het criterium voor Campylobacter dezelfde testaanpak volgen als dat voor het voor salmonella in pluimveekarkassen vastgestelde proceshygiënecriterium. Dezelfde nekvelmonsters die voor het testen van de naleving van het voor salmonella in pluimveekarkassen vastgestelde proceshygiënecriterium kunnen daarom ook worden gebruikt voor de analyses op Campylobacter. |
(12) |
De internationale norm EN ISO 10272-2 is de horizontale methode voor de kwantificering van Campylobacter in levensmiddelen en diervoeders. Deze norm moet daarom als referentiemethode worden voorgeschreven voor de controle of aan het criterium voor Campylobacter in pluimveekarkassen is voldaan. |
(13) |
Het is passend te bepalen dat de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, uit te stellen om voldoende tijd te bieden aan exploitanten van levensmiddelenbedrijven om hun huidige praktijken aan de nieuwe vereisten aan te passen en aan laboratoria die analyses op Campylobacter uitvoeren om de in deze verordening vastgestelde nieuwe testmethoden te implementeren. |
(14) |
Verordening (EG) nr. 2073/2005 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(15) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2018.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 augustus 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 1.
(2) Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen (PB L 338 van 22.12.2005, blz. 1).
(3) EFSA Journal 2016;14(12):4634.
(4) EFSA Journal 2010; 8(03):1503.
(5) EFSA Journal 2010: 8(1): 1437.
(6) EFSA Journal 2011;9(4): 2105.
(7) EFSA Journal 2012;10(6):2741.
(8) https://ec.europa.eu/food/sites/food/files/safety/docs/biosafety_food-borne-disease_campy_cost-bene-analy.pdf
BIJLAGE
Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 wordt als volgt gewijzigd:
1) |
In hoofdstuk 2 wordt punt 2.1 als volgt gewijzigd:
|
2) |
In hoofdstuk 3 wordt punt 3.2 vervangen door: „3.2 Bacteriologische bemonstering in slachthuizen en in bedrijven die gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vers vlees produceren
De destructieve en de niet-destructieve bemonsteringsmethode, de selectie van de bemonsteringsplaatsen en de voorschriften voor de opslag en het vervoer van de te gebruiken monsters staan beschreven in ISO-norm 17604. Bij elke bemonstering worden steekproefsgewijs vijf karkassen bemonsterd. De bemonsteringsplaatsen moeten worden gekozen met inachtneming van de in elke inrichting gehanteerde slachttechniek. Bij de bemonstering met het oog op de bepaling van Enterobacteriaceae en het aeroob kiemgetal wordt elk karkas op vier plaatsen bemonsterd. Via de destructieve methode worden vier weefselmonsters van tezamen 20 cm2 genomen. Wanneer voor deze bepaling de niet-destructieve methode wordt gebruikt, moet per bemonsteringsplaats minimaal 100 cm2 (50 cm2 voor karkassen van kleine herkauwers) worden bemonsterd. Bij de bemonstering met het oog op de bepaling van Salmonella wordt met behulp van een schuurspons bemonsterd. Er worden plaatsen geselecteerd die het meest waarschijnlijk zijn besmet. Het totale bemonsteringsoppervlak bestrijkt minimaal 400 cm2. Indien monsters van verschillende bemonsteringsplaatsen van het karkas worden genomen, worden die monsters vóór het onderzoek samengevoegd.
Slachthuizen bemonsteren gehele pluimveekarkassen met nekvel met het oog op de bepaling van Salmonella en Campylobacter. Andere snij- en verwerkingsinrichtingen dan die naast een slachthuis die enkel van dat slachthuis ontvangen vlees uitsnijden en verwerken, nemen ook monsters ter bepaling van Salmonella. Hierbij geven zij voorrang aan gehele pluimveekarkassen met nekvel, indien beschikbaar, maar er wordt voor gezorgd dat ook stukken pluimvee met huid en/of stukken pluimvee zonder huid of met een geringe hoeveelheid huid worden bemonsterd; die keuze is risicogebaseerd. Slachthuizen nemen in hun bemonsteringsschema's pluimveekarkassen op van koppels met onbekende Salmonella-status of van koppels waarvan bekend is dat ze positief zijn bevonden voor Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium. Bij het testen aan de hand van de proceshygiënecriteria overeenkomstig de rijen 2.1.5 en 2.1.9 van hoofdstuk 2 op Salmonella en Campylobacter in pluimveekarkassen in slachthuizen worden, indien de tests voor Salmonella en Campylobacter in hetzelfde laboratorium worden uitgevoerd, bij elke bemonstering na het koelen de nekvellen van minimaal 15 karkassen steekproefsgewijs bemonsterd. Vóór het onderzoek worden de nekvelmonsters van ten minste drie pluimveekarkassen van hetzelfde koppel van oorsprong samengevoegd tot één monster van 26 g. De nekvelmonsters vormen zo 5 × 26 g eindmonsters (voor de gelijktijdige analyse van één monster op Salmonella en Campylobacter is 26 g benodigd). De monsters worden na de bemonstering bewaard en naar het laboratorium vervoerd bij een temperatuur van ten minste 1 °C en ten hoogste 8 °C en de tijd die verstrijkt tussen de bemonstering en het testen op Campylobacter bedraagt minder dan 48 uur om ervoor te zorgen dat het monster intact blijft. Monsters die een temperatuur van 0 °C hebben bereikt, mogen niet worden gebruikt om te controleren of aan het Campylobacter-criterium is voldaan. De 5 × 26 g monsters worden gebruikt om te controleren of aan de proceshygiënecriteria overeenkomstig de rijen 2.1.5 en 2.1.9 van hoofdstuk 2 en het voedselveiligheidscriterium overeenkomstig rij 1.28 van hoofdstuk 1 is voldaan. Om de initiële suspensie in het laboratorium te bereiden wordt de testportie van 26 g overgebracht in negen delen (234 ml) gebufferd peptonwater (BPW), dat vooraf op kamertemperatuur is gebracht. Het mengsel wordt ongeveer één minuut in een stomacherzak of pulsifier behandeld. Schuimvorming dient te worden voorkomen door de lucht zo veel mogelijk uit de stomacherzak te verwijderen. 10 ml (~ 1 g) van deze initiële suspensie wordt in een lege steriele buis gegoten en 1 ml van de 10 ml wordt gebruikt voor de kwantificering van Campylobacter op selectieve platen. De rest van de initiële suspensie (250 ml ~ 25 g) wordt gebruikt voor de opsporing van Salmonella. Bij het testen aan de hand van de proceshygiënecriteria overeenkomstig de rijen 2.1.5 en 2.1.9 van hoofdstuk 2 op Salmonella en Campylobacter in pluimveekarkassen in slachthuizen worden, indien de tests voor Salmonella en Campylobacter in twee verschillende laboratoria worden uitgevoerd, bij elke bemonstering na het koelen de nekvellen van minimaal 20 karkassen steekproefsgewijs bemonsterd. Vóór het onderzoek worden de nekvelmonsters van ten minste vier pluimveekarkassen van hetzelfde koppel van oorsprong samengevoegd tot één monster van 35 g. De nekvelmonsters vormen zo 5 × 35 g monsters, die vervolgens weer worden gesplitst zodat 5 × 25 g eindmonsters (voor het testen op Salmonella) en 5 × 10 g eindmonsters (voor het testen op Campylobacter) worden verkregen. De monsters worden na de bemonstering bewaard en naar het laboratorium vervoerd bij een temperatuur van ten minste 1 °C en ten hoogste 8 °C en de tijd die verstrijkt tussen de bemonstering en het testen op Campylobacter bedraagt minder dan 48 uur om ervoor te zorgen dat het monster intact blijft. Monsters die een temperatuur van 0 °C hebben bereikt, mogen niet worden gebruikt om te controleren of aan het Campylobacter-criterium is voldaan. De 5 × 25 g monsters worden gebruikt om te controleren of aan het proceshygiënecriterium overeenkomstig rij 2.1.5 van hoofdstuk 2 en het voedselveiligheidscriterium overeenkomstig rij 1.28 van hoofdstuk 1 is voldaan. De 5 × 10 g eindmonsters worden gebruikt om te controleren of aan het proceshygiënecriterium overeenkomstig rij 2.1.9 van hoofdstuk 2 is voldaan. Voor de bepaling van Salmonella bij ander vers pluimveevlees dan pluimveekarkassen worden vijf monsters van ten minste 25 g van dezelfde partij genomen. Het van stukken pluimvee met huid genomen monster bevat huid en een dun schijfje oppervlaktespier wanneer de hoeveelheid huid niet voldoende is voor een deelmonster. Het van stukken pluimvee zonder huid of met slechts een geringe hoeveelheid huid genomen monster bevat een aan eventueel aanwezige huid toegevoegd schijfje of toegevoegde schijfjes oppervlaktespier zodat een toereikend deelmonster kan worden bereid. De schijfjes vlees moeten zo veel mogelijk vleesoppervlak omvatten.
Er kunnen uitvoeriger richtsnoeren voor de bemonstering van karkassen, met name wat betreft de bemonsteringsplaatsen, worden opgenomen in de gidsen voor goede praktijken bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 852/2004.
De exploitanten van de slachthuizen of inrichtingen die gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees of vers pluimveevlees produceren, nemen ten minste eenmaal per week monsters voor microbiologische analyse. Elke week wordt op een andere dag bemonsterd, zodat elke dag van de week aan bod komt. Bij de bemonstering van gehakt vlees en vleesbereidingen ter bepaling van E. coli en het aeroob kiemgetal en de bemonstering van karkassen ter bepaling van Enterobacteriaceae en het aeroob kiemgetal mag de frequentie worden teruggebracht tot eenmaal per twee weken als de resultaten gedurende zes weken achter elkaar toereikend zijn. Bij de bemonstering van gehakt vlees, vleesbereidingen, karkassen en vers pluimveevlees ter bepaling van Salmonella mag de frequentie worden teruggebracht tot eenmaal per twee weken als de resultaten gedurende 30 weken achter elkaar toereikend zijn. De bemonsteringsfrequentie voor analyses op Salmonella mag ook worden verlaagd als er een nationaal of regionaal Salmonella-bestrijdingsprogramma is dat tests omvat die de in dit deel beschreven bemonstering kunnen vervangen. De bemonsteringsfrequentie mag nog verder worden verlaagd als uit het nationale of regionale Salmonella-bestrijdingsprogramma blijkt dat de prevalentie van Salmonella onder de door het slachthuis aangekochte dieren laag is. Bij de bemonstering van pluimveekarkassen ter bepaling van Campylobacter mag de frequentie worden teruggebracht tot eenmaal per twee weken als de resultaten gedurende 52 weken achter elkaar toereikend zijn. De bemonsteringsfrequentie voor analyses op Campylobacter mag, nadat de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben verleend, worden verlaagd als er een officieel of officieel erkend nationaal of regionaal Campylobacter-bestrijdingsprogramma is dat bemonstering en tests omvat die gelijkwaardig zijn aan de voorgeschreven bemonstering en tests voor de controle of aan het proceshygiënecriterium van rij 2.1.9 van hoofdstuk 2 is voldaan. Indien in het bestrijdingsprogramma een laag besmettingsniveau van koppels is vastgesteld voor Campylobacter, mag de bemonsteringsfrequentie nog verder worden verlaagd als dit lage besmettingsniveau voor Campylobacter gedurende een periode van 52 weken is gehaald op de bedrijven van oorsprong van de door het slachthuis aangekochte vleeskuikens. Indien de resultaten van het bestrijdingsprogramma gedurende een bepaalde periode van het jaar bevredigend zijn, mag de frequentie van de analyses op Campylobacter ook worden aangepast aan de seizoensschommelingen, nadat de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben verleend. Indien het echter op grond van een risicoanalyse gerechtvaardigd is en de bevoegde autoriteiten toestemming verlenen, kunnen kleine slachthuizen en inrichtingen die gehakt vlees, vleesbereidingen en vers pluimveevlees in kleine hoeveelheden produceren, van deze bemonsteringsfrequenties worden vrijgesteld.”. |
24.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 218/7 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1496 VAN DE COMMISSIE
van 23 augustus 2017
tot niet-verlenging van de goedkeuring van de werkzame stof DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (1), en met name artikel 20, lid 1, en artikel 78, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij Richtlijn 2001/49/EG van de Commissie (2) is DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl) als werkzame stof opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (3). |
(2) |
De in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen werkzame stoffen worden geacht te zijn goedgekeurd krachtens Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie (4). |
(3) |
De goedkeuring van de werkzame stof DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl), zoals vermeld in deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, vervalt op 30 juni 2018. |
(4) |
Er is een aanvraag ingediend om de vermelding van DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl) in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG te verlengen; deze aanvraag is in overeenstemming met artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1141/2010 van de Commissie (5) en binnen de in dat artikel vermelde termijn ingediend. |
(5) |
De aanvrager heeft de overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1141/2010 vereiste aanvullende dossiers ingediend. De lidstaat-rapporteur heeft vastgesteld dat de aanvraag volledig was. |
(6) |
De lidstaat-rapporteur heeft in overleg met de lidstaat-corapporteur een beoordelingsverslag over de verlenging opgesteld en dit verslag op 17 september 2013 bij de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) en de Commissie ingediend. |
(7) |
De EFSA heeft het beoordelingsverslag over de verlenging voor opmerkingen aan de aanvrager en de lidstaten toegezonden en de ontvangen opmerkingen naar de Commissie doorgestuurd. De EFSA heeft het aanvullende beknopte dossier tevens toegankelijk gemaakt voor het publiek. |
(8) |
Op 30 september 2016 heeft de EFSA aan de Commissie haar conclusie (6) meegedeeld met betrekking tot de vraag of DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl) naar verwachting zal voldoen aan de goedkeuringscriteria zoals vermeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009. Op basis van de beoordeelde studies heeft de EFSA geconcludeerd dat de moederstof bepaalde intrinsieke toxicologische eigenschappen heeft, met name wat kankerverwekkendheid en voortplantingstoxiciteit betreft. De EFSA is van oordeel dat die informatie de indeling van die stof als kankerverwekkend, categorie 2, en als giftig voor de voortplanting, categorie 2, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad (7) rechtvaardigt. De EFSA heeft geconcludeerd dat er een groot risico bestaat dat de beoordeelde representatieve gebruiksdoeleinden bij alle relevante grondwaterscenario's leiden tot blootstelling van het grondwater aan verscheidene metabolieten van DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl) boven de parametrische grenswaarde voor drinkwater van 0,1 μg/l. |
(9) |
Gezien de in de studies aangetoonde intrinsieke toxicologische eigenschappen van de moederstof, met name in verband met kankerverwekkendheid en toxiciteit voor de voortplanting, is de aanwezigheid van de metabolieten in grondwater, ongeacht de door de EFSA voorgestelde indeling, in het bijzonder zorgwekkend, aangezien niet is aangetoond dat die metabolieten niet dezelfde intrinsieke kenmerken hebben. Derhalve kan op dit moment niet worden vastgesteld dat de aanwezigheid van de metabolieten in grondwater niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor het grondwater en schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid. |
(10) |
Voorts heeft de EFSA geconcludeerd dat de beoordeling van de blootstelling van grondwater niet kon worden afgerond op basis van de beschikbare informatie over metaboliet IN-JE127, waarvan de mogelijke genotoxische werking niet kan worden uitgesloten. |
(11) |
Gezien de onzekerheid over de aanwezigheid van dat metaboliet in grondwater kunnen onaanvaardbare gevolgen voor het grondwater en schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid op dit moment niet worden uitgesloten. |
(12) |
Bovendien concludeerde de EFSA dat er een hoog risico bestaat voor in het water levende organismen, in het bijzonder voor algen en waterplanten, door blootstelling aan DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl). |
(13) |
Gelet op de in de overwegingen 9, 11 en 12 vastgestelde risico's is met betrekking tot een of meer representatieve gebruiksdoeleinden van minstens één gewasbeschermingsmiddel niet vastgesteld dat aan de goedkeuringscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan. Het is dan ook passend de goedkeuring van DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl) overeenkomstig artikel 20, lid 1, onder b), van die verordening niet te verlengen. |
(14) |
Gelet op de in de overwegingen 9, 11 en 12 aangehaalde risico's is de in artikel 4, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bedoelde afwijking niet van toepassing. De toepassing van die afwijking is tevens uitgesloten omdat niet is vastgesteld dat niet aan de criteria van bijlage II, punten 3.6.3, 3.6.4, 3.6.5 of 3.8.2, bij Verordening (EG) nr. 1107/2009 is voldaan. |
(15) |
De Commissie heeft de aanvrager verzocht zijn opmerkingen in te dienen over de conclusie van de EFSA en, overeenkomstig artikel 17, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1141/2010, over het ontwerpevaluatieverslag. De aanvrager heeft zijn opmerkingen ingediend en deze zijn zorgvuldig onderzocht. |
(16) |
Ondanks de argumenten van de aanvrager blijven de problemen in verband met de stof echter bestaan. |
(17) |
De lidstaten moet voldoende tijd worden gegund om de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl) bevatten, in te trekken. |
(18) |
Als de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 een respijtperiode toekennen voor gewasbeschermingsmiddelen die DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl) bevatten, moet deze periode uiterlijk op 13 december 2018 aflopen. |
(19) |
Deze verordening laat de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor de goedkeuring van DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl) in te dienen overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 onverlet. |
(20) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Niet-verlenging van de goedkeuring van een werkzame stof
De goedkeuring van de werkzame stof DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl) wordt niet verlengd.
Artikel 2
Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011
In deel A van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 wordt de vermelding over DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl) in rij 19 geschrapt.
Artikel 3
Overgangsmaatregelen
De lidstaten trekken alle toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof DPX KE 459 (flupyrsulfuronmethyl) bevatten uiterlijk op 13 december 2017 in.
Artikel 4
Respijtperiode
Een door de lidstaten overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 toegekende respijtperiode moet zo kort mogelijk zijn en uiterlijk op 13 december 2018 aflopen.
Artikel 5
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 augustus 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1.
(2) Richtlijn 2001/49/EG van de Commissie van 28 juni 2001 houdende wijziging van bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen teneinde DPX KE 459 (flupyrsulforonmethyl) op te nemen als werkzame stof (PB L 176 van 29.6.2001, blz. 61).
(3) Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1).
(4) Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
(5) Verordening (EU) nr. 1141/2010 van de Commissie van 7 december 2010 tot vaststelling van de procedure voor de verlenging van de opneming van een tweede groep werkzame stoffen in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG van de Raad en tot opstelling van de lijst van die stoffen (PB L 322 van 8.12.2010, blz. 10).
(6) EFSA (Europese Autoriteit voor voedselveiligheid), 2014. Conclusion on the peer review of the pesticide risk assessment of the active substance flupyrsulfuron (variant evaluated flupyrsulfuron-methyl-sodium). EFSA Journal 2014;12(11):3881, 86 pp. doi:10.2903/j.efsa.2014.3881.
(7) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
24.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 218/10 |
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2017/1497 VAN DE COMMISSIE
van 23 augustus 2017
tot intrekking van de aanvaarding van de verbintenis voor een producent-exporteur op grond van Uitvoeringsbesluit 2013/707/EU tot bevestiging van de aanvaarding van een verbintenis die is aangeboden in het kader van de antidumping- en de antisubsidieprocedure betreffende de invoer van fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium en de belangrijkste componenten daarvan (cellen) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China voor de periode waarin de definitieve maatregelen worden toegepast
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („het Verdrag”),
Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de antidumpingbasisverordening”), en met name artikel 8,
Gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (2) („de antisubsidiebasisverordening”), en met name artikel 13,
Met kennisgeving aan de lidstaten,
Overwegende hetgeen volgt:
A. VERBINTENIS EN ANDERE BESTAANDE MAATREGELEN
(1) |
Bij Verordening (EU) nr. 513/2013 (3) heeft de Europese Commissie („de Commissie”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op fotovoltaïsche modules van kristallijn silicium („modules”) en de belangrijkste componenten daarvan (cellen en wafers) van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China („de VRC”) die in de Europese Unie („de Unie”) worden ingevoerd. |
(2) |
Een groep producenten-exporteurs heeft de Chinese Kamer van Koophandel voor de in- en uitvoer van machines en elektronische producten („CCCME”) opdracht gegeven om in hun naam bij de Commissie een prijsverbintenis in te dienen, wat zij heeft gedaan. Uit de bepalingen van die prijsverbintenis blijkt duidelijk dat het gaat om een bundel individuele prijsverbintenissen van elke producent-exporteur, die om praktische redenen wordt gecoördineerd door de CCCME. |
(3) |
Bij Besluit 2013/423/EU (4) heeft de Commissie die prijsverbintenis met betrekking tot het voorlopige antidumpingrecht aanvaard. Bij Verordening (EU) nr. 748/2013 (5) heeft de Commissie Verordening (EU) nr. 513/2013 gewijzigd om de technische wijzigingen in te voeren die door de aanvaarding van de verbintenis met betrekking tot het voorlopige antidumpingrecht nodig waren. |
(4) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 (6) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op modules en cellen van oorsprong uit of verzonden uit de VRC („het betrokken product”) die in de Unie worden ingevoerd. Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 (7) heeft de Raad eveneens een definitief compenserend recht ingesteld op het betrokken product dat in de Unie wordt ingevoerd. Nadat de Commissie in kennis was gesteld van een gewijzigde versie van de door een groep producenten-exporteurs („de producenten-exporteurs”) en de CCCME aangeboden prijsverbintenis, heeft zij bij Uitvoeringsbesluit 2013/707/EU (8) de aanvaarding van de gewijzigde prijsverbintenis („de verbintenis”) bevestigd voor de periode waarin de definitieve maatregelen worden toegepast. De bijlage bij dat besluit bevat de lijst van producenten-exporteurs waarvoor de verbintenis werd aanvaard, waaronder Shanghai Shenzhou New Energy Development Co. Ltd („Shanghai Shenzhou”), samen met zijn verbonden ondernemingen in de VRC (namelijk Shanghai Solar Energy S&T Co. Ltd en Lianyungang Shenzhou New Energy Co. Ltd), samen vallend onder de aanvullende Taric-code B875. |
(5) |
Bij Uitvoeringsbesluit 2014/657/EU (9) heeft de Commissie een voorstel van de groep producenten-exporteurs en de CCCME aanvaard met verduidelijkingen omtrent de uitvoering van de verbintenis voor het betrokken product dat onder de verbintenis valt, namelijk modules en cellen van oorsprong uit of verzonden uit de VRC, momenteel ingedeeld onder de GN-code ex 8541 40 90 (Taric-codes 8541409021, 8541409029, 8541409031 en 8541409039), vervaardigd door de groep producenten-exporteurs („onder de verbintenis vallend product”). De in overweging 4 bedoelde compenserende en antidumpingrechten en de verbintenis worden hierna samen aangeduid als „maatregelen”. |
(6) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/866 (10) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor drie producenten-exporteurs ingetrokken. |
(7) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1403 (11) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor nog een producent-exporteur ingetrokken. |
(8) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2018 (12) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor twee producenten-exporteurs ingetrokken. |
(9) |
De Commissie heeft een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen geopend met een bericht van opening dat op 5 december 2015 in het Publicatieblad van de Europese Unie (13) is bekendgemaakt. |
(10) |
De Commissie heeft een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de compenserende maatregelen geopend met een bericht van opening dat op 5 december 2015 in het Publicatieblad van de Europese Unie (14) is bekendgemaakt. |
(11) |
De Commissie heeft tevens een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen en de compenserende maatregelen geopend met een bericht van opening dat op 5 december 2015 in het Publicatieblad van de Europese Unie (15) is bekendgemaakt. |
(12) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/115 (16) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor nog een producent-exporteur ingetrokken. |
(13) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/185 (17) heeft de Commissie het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013 ingestelde definitieve antidumpingrecht op het betrokken product van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China uitgebreid tot het betrokken product verzonden uit Maleisië en Taiwan, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan. |
(14) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/184 (18) heeft de Commissie het bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 ingestelde definitieve compenserende recht op het betrokken product van oorsprong uit of verzonden uit de Volksrepubliek China uitgebreid tot het betrokken product verzonden uit Maleisië en Taiwan, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië en Taiwan. |
(15) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1045 (19) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor nog een producent-exporteur ingetrokken. |
(16) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1382 (20) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor nog eens vijf producenten-exporteurs ingetrokken. |
(17) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1402 (21) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor nog eens drie producenten-exporteurs ingetrokken. |
(18) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1998 (22) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor nog eens vijf producenten-exporteurs ingetrokken. |
(19) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/2146 (23) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor nog eens twee producenten-exporteurs ingetrokken. |
(20) |
In aansluiting op de nieuwe onderzoeken in verband met het vervallen van de maatregelen en het tussentijdse nieuwe onderzoek die in de overwegingen 9 tot en met 11 worden genoemd, heeft de Commissie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/366 (24) en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/367 (25) de geldende maatregelen gehandhaafd. |
(21) |
De Commissie heeft tevens een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek met betrekking tot de vorm van de maatregelen geopend met een bericht van opening dat op 3 maart 2017 in het Publicatieblad van de Europese Unie (26) is bekendgemaakt. |
(22) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/454 (27) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor vier producenten-exporteurs ingetrokken. |
(23) |
Bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2017/615 (28) heeft de Commissie een voorstel van een groep producenten-exporteurs en de CCCME met betrekking tot de uitvoering van de verbintenis aanvaard. |
(24) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/941 (29) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor twee producenten-exporteurs ingetrokken. |
(25) |
Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1408 (30) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenis voor twee producenten-exporteurs ingetrokken. |
B. BEPALINGEN VAN DE VERBINTENIS EN VRIJWILLIGE OPZEGGING DOOR SHANGHAI SHENZHOU
(26) |
Overeenkomstig de tekst van de verbintenis kan een producent-exporteur zijn instemming met de verbintenis gedurende de periode van toepassing ervan te allen tijde vrijwillig opzeggen. |
(27) |
In juni 2017 heeft Shanghai Shenzhou de Commissie zijn wens meegedeeld om, zowel namens zichzelf als namens de in overweging 4 vermelde verbonden ondernemingen, zijn instemming met de verbintenis op te zeggen. |
C. INTREKKING VAN DE AANVAARDING VAN DE VERBINTENIS EN INSTELLING VAN DEFINITIEVE RECHTEN
(28) |
Derhalve heeft de Commissie overeenkomstig artikel 8, lid 9, van de antidumpingbasisverordening, artikel 13, lid 9, van de antisubsidiebasisverordening en de bepalingen van de verbintenis geconcludeerd dat de aanvaarding van de verbintenis voor Shanghai Shenzhou en de in overweging 4 vermelde verbonden ondernemingen moet worden ingetrokken. |
(29) |
Overeenkomstig artikel 8, lid 9, van de antidumpingbasisverordening en artikel 13, lid 9, van de antisubsidiebasisverordening zijn het bij artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/367 ingestelde definitieve antidumpingrecht en het bij artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/366 ingestelde definitieve compenserende recht vanaf de dag van inwerkingtreding van de onderhavige verordening bijgevolg automatisch van toepassing op het betrokken product van oorsprong uit of verzonden uit de VRC en vervaardigd door Shanghai Shenzhou en de in overweging 4 vermelde verbonden ondernemingen (samen vallend onder de aanvullende Taric-code B875). |
(30) |
Voor ingevoerde producten die vóór de datum van inwerkingtreding van de onderhavige verordening zijn ingeklaard, moeten de regels die van toepassing zijn op de verbintenis, nog in acht worden genomen. De Commissie herinnert er dan ook aan dat de douaneautoriteiten van de lidstaten, indien ze beschikken over aanwijzingen dat de op een verbintenisfactuur vermelde prijs niet overeenstemt met de werkelijk betaalde prijs, moeten onderzoeken of de verplichting om alle eventuele rabatten in de verbintenisfacturen op te nemen, is geschonden, respectievelijk de MIP niet is nageleefd. Indien de douaneautoriteiten van de lidstaten concluderen dat er sprake is van een dergelijke schending, respectievelijk de MIP niet is nageleefd, moeten ze als gevolg daarvan de rechten innen. Om de werkzaamheden van de douaneautoriteiten van de lidstaten te vergemakkelijken, zoals voorgeschreven in artikel 4, lid 3, van het Verdrag, moet de Commissie in dergelijke situaties de vertrouwelijke tekst en andere informatie van de verbintenis delen, zij het uitsluitend met het oog op nationale procedures. |
(31) |
Ten slotte merkt de Commissie op dat de aanvaarding van de vrijwillige opzegging geen afbreuk doet aan de bij artikel 3, lid 2, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013, artikel 2, lid 2, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/367, artikel 2, lid 2, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 en artikel 2, lid 2, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/366 aan de Commissie toegekende bevoegdheid om vóór de aanvaarding van de vrijwillige opzegging afgegeven verbintenisfacturen te annuleren indien de Commissie kennis krijgt van feiten die de annulering rechtvaardigen. |
(32) |
Ter informatie bevat de tabel in de bijlage bij deze verordening de producenten-exporteurs waarvoor de aanvaarding van de verbintenis bij Uitvoeringsbesluit 2013/707/EU onverlet blijft, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De aanvaarding van de verbintenis met betrekking tot de volgende ondernemingen wordt ingetrokken:
Naam van de onderneming |
Aanvullende Taric-code |
Shanghai Shenzhou New Energy Development Co. Ltd. Shanghai Solar Energy S&T Co. Ltd. Lianyungang Shenzhou New Energy Co. Ltd. |
B875 |
Artikel 2
1. Indien de douaneautoriteiten beschikken over aanwijzingen dat de prijs zoals vermeld op een verbintenisfactuur overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013, artikel 2, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/367, artikel 2, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 en artikel 2, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/366, afgegeven door een van de ondernemingen waarvoor de prijsverbintenis aanvankelijk bij Uitvoeringsbesluit 2013/707/EU was aanvaard, niet overeenstemt met de betaalde prijs en dat die ondernemingen de verbintenis dus mogelijk hebben geschonden, kunnen de douaneautoriteiten, indien dit met het oog op nationale procedures noodzakelijk is, de Commissie verzoeken hun een afschrift van de verbintenis en andere informatie te verstrekken, teneinde de toepasselijke minimuminvoerprijs op de dag van afgifte van de verbintenisfactuur te kunnen controleren.
2. Indien uit die controle blijkt dat de betaalde prijs lager is dan de minimuminvoerprijs, worden de overeenkomstig artikel 8, lid 9, van Verordening (EU) 2016/1036 en artikel 13, lid 9, van Verordening (EU) 2016/1037 als gevolg daarvan verschuldigde rechten geïnd. Indien uit die controle blijkt dat er kortingen en rabatten niet in de handelsfactuur zijn opgenomen, worden de overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013, artikel 2, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/367, artikel 2, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 en artikel 2, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/366 als gevolg daarvan verschuldigde rechten geïnd.
3. De in lid 1 bedoelde informatie mag uitsluitend worden gebruikt met het oog op de inning van de overeenkomstig artikel 3, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1238/2013, artikel 2, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/367, artikel 2, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1239/2013 en artikel 2, lid 2, onder a), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/366 verschuldigde rechten. In dit verband mag die informatie door de douaneautoriteiten van de lidstaten uitsluitend met het oog op de vrijwaring van diens recht van verweer aan de debiteur van die rechten worden verstrekt. Dergelijke informatie mag onder geen beding aan derden worden bekendgemaakt.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 23 augustus 2017.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.
(2) PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.
(3) PB L 152 van 5.6.2013, blz. 5.
(4) PB L 209 van 3.8.2013, blz. 26.
(5) PB L 209 van 3.8.2013, blz. 1.
(6) PB L 325 van 5.12.2013, blz. 1.
(7) PB L 325 van 5.12.2013, blz. 66.
(8) PB L 325 van 5.12.2013, blz. 214.
(9) PB L 270 van 11.9.2014, blz. 6.
(10) PB L 139 van 5.6.2015, blz. 30.
(11) PB L 218 van 19.8.2015, blz. 1.
(12) PB L 295 van 12.11.2015, blz. 23.
(13) PB C 405 van 5.12.2015, blz. 8.
(14) PB C 405 van 5.12.2015, blz. 20.
(15) PB C 405 van 5.12.2015, blz. 33.
(16) PB L 23 van 29.1.2016, blz. 47.
(17) PB L 37 van 12.2.2016, blz. 76.
(18) PB L 37 van 12.2.2016, blz. 56.
(19) PB L 170 van 29.6.2016, blz. 5.
(20) PB L 222 van 17.8.2016, blz. 10.
(21) PB L 228 van 23.8.2016, blz. 16.
(22) PB L 308 van 16.11.2016, blz. 8.
(23) PB L 333 van 8.12.2016, blz. 4.
(24) PB L 56 van 3.3.2017, blz. 1.
(25) PB L 56 van 3.3.2017, blz. 131.
(26) PB C 67 van 3.3.2017, blz. 16.
(27) PB L 71 van 16.3.2017, blz. 5.
(28) PB L 86 van 31.3.2017, blz. 14.
BIJLAGE
Lijst van ondernemingen:
Naam van de onderneming |
Aanvullende Taric-code |
Jiangsu Aide Solar Energy Technology Co. Ltd |
B798 |
Alternative Energy (AE) Solar Co. Ltd |
B799 |
Anhui Chaoqun Power Co. Ltd |
B800 |
Anji DaSol Solar Energy Science & Technology Co. Ltd |
B802 |
Anhui Schutten Solar Energy Co. Ltd Quanjiao Jingkun Trade Co. Ltd |
B801 |
Anhui Titan PV Co. Ltd |
B803 |
Xi'an SunOasis (Prime) Company Limited TBEA SOLAR CO. LTD XINJIANG SANG'O SOLAR EQUIPMENT |
B804 |
Changzhou NESL Solartech Co. Ltd |
B806 |
Changzhou Shangyou Lianyi Electronic Co. Ltd |
B807 |
CHINALAND SOLAR ENERGY CO. LTD |
B808 |
ChangZhou EGing Photovoltaic Technology Co. Ltd |
B811 |
CIXI CITY RIXING ELECTRONICS CO. LTD ANHUI RINENG ZHONGTIAN SEMICONDUCTOR DEVELOPMENT CO. LTD HUOSHAN KEBO ENERGY & TECHNOLOGY CO. LTD |
B812 |
CSG PVtech Co. Ltd |
B814 |
China Sunergy (Nanjing) Co. Ltd CEEG Nanjing Renewable Energy Co. Ltd CEEG (Shanghai) Solar Science Technology Co. Ltd China Sunergy (Yangzhou) Co. Ltd China Sunergy (Shanghai) Co. Ltd |
B809 |
Dongfang Electric (Yixing) MAGI Solar Power Technology Co. Ltd |
B816 |
EOPLLY New Energy Technology Co. Ltd SHANGHAI EBEST SOLAR ENERGY TECHNOLOGY CO. LTD JIANGSU EOPLLY IMPORT & EXPORT CO. LTD |
B817 |
Zheijiang Era Solar Co. Ltd |
B818 |
GD Solar Co. Ltd |
B820 |
Greenway Solar-Tech (Shanghai) Co. Ltd Greenway Solar-Tech (Huaian) Co. Ltd |
B821 |
Guodian Jintech Solar Energy Co. Ltd |
B822 |
Hangzhou Bluesun New Material Co. Ltd |
B824 |
Hanwha SolarOne (Qidong) Co. Ltd |
B826 |
Hengdian Group DMEGC Magnetics Co. Ltd |
B827 |
HENGJI PV-TECH ENERGY CO. LTD |
B828 |
Himin Clean Energy Holdings Co. Ltd |
B829 |
Jiangsu Green Power PV Co. Ltd |
B831 |
Jiangsu Hosun Solar Power Co. Ltd |
B832 |
Jiangsu Jiasheng Photovoltaic Technology Co. Ltd |
B833 |
Jiangsu Runda PV Co. Ltd |
B834 |
Jiangsu Sainty Photovoltaic Systems Co. Ltd Jiangsu Sainty Machinery Imp. And Exp. Corp. Ltd |
B835 |
Jiangsu Shunfeng Photovoltaic Technology Co. Ltd Changzhou Shunfeng Photovoltaic Materials Co. Ltd Jiangsu Shunfeng Photovoltaic Electronic Power Co. Ltd |
B837 |
Jiangsu Sinski PV Co. Ltd |
B838 |
Jiangsu Sunlink PV Technology Co. Ltd |
B839 |
Jiangsu Zhongchao Solar Technology Co. Ltd |
B840 |
Jiangxi Risun Solar Energy Co. Ltd |
B841 |
Jiangxi LDK Solar Hi-Tech Co. Ltd LDK Solar Hi-Tech (Nanchang) Co. Ltd LDK Solar Hi-Tech (Suzhou) Co. Ltd |
B793 |
Jiangyin Shine Science and Technology Co. Ltd |
B843 |
Jinzhou Yangguang Energy Co. Ltd Jinzhou Huachang Photovoltaic Technology Co. Ltd Jinzhou Jinmao Photovoltaic Technology Co. Ltd Jinzhou Rixin Silicon Materials Co. Ltd Jinzhou Youhua Silicon Materials Co. Ltd |
B795 |
Juli New Energy Co. Ltd |
B846 |
Jumao Photonic (Xiamen) Co. Ltd |
B847 |
King-PV Technology Co. Ltd |
B848 |
Kinve Solar Power Co. Ltd (Maanshan) |
B849 |
Lightway Green New Energy Co. Ltd Lightway Green New Energy(Zhuozhou) Co. Ltd |
B851 |
Nanjing Daqo New Energy Co. Ltd |
B853 |
NICE SUN PV CO. LTD LEVO SOLAR TECHNOLOGY CO. LTD |
B854 |
Ningbo Jinshi Solar Electrical Science & Technology Co. Ltd |
B857 |
Ningbo Komaes Solar Technology Co. Ltd |
B858 |
Ningbo South New Energy Technology Co. Ltd |
B861 |
Ningbo Sunbe Electric Ind Co. Ltd |
B862 |
Ningbo Ulica Solar Science & Technology Co. Ltd |
B863 |
Perfectenergy (Shanghai) Co. Ltd |
B864 |
Perlight Solar Co. Ltd |
B865 |
SHANGHAI ALEX SOLAR ENERGY Science & TECHNOLOGY CO. LTD SHANGHAI ALEX NEW ENERGY CO. LTD |
B870 |
Shanghai Chaori Solar Energy Science & Technology Co. Ltd |
B872 |
Propsolar (Zhejiang) New Energy Technology Co. Ltd Shanghai Propsolar New Energy Co. Ltd |
B873 |
SHANGHAI SHANGHONG ENERGY TECHNOLOGY CO. LTD |
B874 |
Shanghai ST Solar Co. Ltd Jiangsu ST Solar Co. Ltd |
B876 |
Shenzhen Sacred Industry Co. Ltd |
B878 |
Sopray Energy Co. Ltd Shanghai Sopray New Energy Co. Ltd |
B881 |
SUN EARTH SOLAR POWER CO. LTD NINGBO SUN EARTH SOLAR POWER CO. LTD Ningbo Sun Earth Solar Energy Co. Ltd |
B882 |
SUZHOU SHENGLONG PV-TECH CO. LTD |
B883 |
TDG Holding Co. Ltd |
B884 |
Tianwei New Energy Holdings Co. Ltd Tianwei New Energy (Chengdu) PV Module Co. Ltd Tianwei New Energy (Yangzhou) Co. Ltd |
B885 |
Wenzhou Jingri Electrical and Mechanical Co. Ltd |
B886 |
Shanghai Topsolar Green Energy Co. Ltd |
B877 |
Shenzhen Sungold Solar Co. Ltd |
B879 |
Wuhu Zhongfu PV Co. Ltd |
B889 |
Wuxi Saijing Solar Co. Ltd |
B890 |
Wuxi Shangpin Solar Energy Science and Technology Co. Ltd |
B891 |
Wuxi Solar Innova PV Co. Ltd |
B892 |
Wuxi Taichang Electronic Co. Ltd China Machinery Engineering Wuxi Co.Ltd Wuxi Taichen Machinery & Equipment Co. Ltd |
B893 |
Xi'an Huanghe Photovoltaic Technology Co. Ltd State-run Huanghe Machine-Building Factory Import and Export Corporation Shanghai Huanghe Fengjia Photovoltaic Technology Co. Ltd |
B896 |
Yuhuan Sinosola Science & Technology Co. Ltd |
B900 |
Zhangjiagang City SEG PV Co. Ltd |
B902 |
Zhejiang Fengsheng Electrical Co. Ltd |
B903 |
Zhejiang Global Photovoltaic Technology Co. Ltd |
B904 |
Zhejiang Heda Solar Technology Co. Ltd |
B905 |
Zhejiang Jiutai New Energy Co. Ltd Zhejiang Topoint Photovoltaic Co. Ltd |
B906 |
Zhejiang Kingdom Solar Energy Technic Co. Ltd |
B907 |
Zhejiang Koly Energy Co. Ltd |
B908 |
Zhejiang Mega Solar Energy Co. Ltd Zhejiang Fortune Photovoltaic Co. Ltd |
B910 |
Zhejiang Shuqimeng Photovoltaic Technology Co. Ltd |
B911 |
Zhejiang Shinew Photoelectronic Technology Co. Ltd |
B912 |
Zhejiang Sunflower Light Energy Science & Technology Limited Liability Company Zhejiang Yauchong Light Energy Science & Technology Co. Ltd |
B914 |
Zhejiang Sunrupu New Energy Co. Ltd |
B915 |
Zhejiang Tianming Solar Technology Co. Ltd |
B916 |
Zhejiang Trunsun Solar Co. Ltd Zhejiang Beyondsun PV Co. Ltd |
B917 |
Zhejiang Wanxiang Solar Co. Ltd WANXIANG IMPORT & EXPORT CO LTD |
B918 |
ZHEJIANG YUANZHONG SOLAR CO. LTD |
B920 |
III Andere handelingen
EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE
24.8.2017 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 218/19 |
BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA
Nr. 61/16/COL
van 16 maart 2016
ter afsluiting van het formele onderzoek naar vermeende staatssteun door de leasing van een optische vezel die voorheen namens de NAVO werd geëxploiteerd [2017/1498]
De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd),
GEZIEN de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna „de EER-overeenkomst” genoemd), en met name artikel 61 en Protocol nr. 26,
GEZIEN de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd), en met name artikel 24,
GEZIEN Protocol nr. 3 bij de Toezichtsovereenkomst (hierna „Protocol nr. 3” genoemd), en met name artikel 1 van deel I en artikel 7, lid 2, van deel II,
Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen (1) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien deze opmerkingen,
Overwegende hetgeen volgt:
I. FEITEN
1. PROCEDURE
(1) |
Bij schrijven van 16 juli 2010 (document nr. 565828) heeft Míla ehf. (hierna „Míla” of „de klager” genoemd) een klacht ingediend bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd) met betrekking tot vermeende onrechtmatige staatssteun die door het ministerie van Buitenlandse Zaken van IJsland zou zijn verleend via de leasing voor het gebruik en de exploitatie van twee optische vezels die voorheen namens de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (hierna „de NAVO” genoemd) werden geëxploiteerd. Na haar onderzoek heeft de Autoriteit Besluit nr. 410/12/COL van 21 november 2012 goedgekeurd, waarin werd vastgesteld dat de leasingovereenkomst tussen het Defensieagentschap van het ministerie van Buitenlandse Zaken van IJsland en Og fjarskipti hf. (tegenwoordig Fjarskipti hf., maar hierna „Vodafone IJsland” of „Vodafone” genoemd) (2) van 1 februari 2010 betreffende het gebruik en de exploitatie van een optische vezel geen staatssteun inhoudt in de zin van artikel 61 van de EER-overeenkomst (3). |
(2) |
Op 19 februari 2013 diende Míla bij het EVA-Hof een verzoek tot nietigverklaring van Besluit nr. 410/12/COL in. Het EVA-Hof heeft bij zijn arrest van 27 januari 2014 in zaak E-1/13 het besluit van de Autoriteit nietig verklaard (4). |
(3) |
Op 16 juli 2014 heeft de Autoriteit Besluit nr. 299/14/COL tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure als bedoeld in Artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 goedgekeurd en de IJslandse autoriteiten en de belanghebbenden uitgenodigd om opmerkingen te maken. |
(4) |
De Autoriteit ontving opmerkingen van de IJslandse autoriteiten (documenten nr. 722921-722923), alsmede van derden, te weten Míla (document nr. 729699), Vodafone (document nr. 723556) en een particulier (document nr. 729917). De opmerkingen van derden werden doorgestuurd naar de IJslandse autoriteiten, die daarover zelf ook opmerkingen verstrekte (documenten nr. 744468-744471 en 753302-753303). |
2. BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL
2.1. ACHTERGROND — UITNODIGING TOT INDIENING VAN EEN INSCHRIJVING VOOR DE LEASING VAN TWEE OPTISCHE VEZELS DIE NAMENS DE NAVO WERDEN GEËXPLOITEERD
(5) |
Op 15 augustus 2007 nam de IJslandse regering de volledige exploitatie over van het Radaragentschap (Ratsjárstofnun) (5), dat tot die tijd onder de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van de VS werd geëxploiteerd. Het Radaragentschap exploiteerde voorheen drie optische vezels in de ongeveer 1 850 km lange optische kabel met acht vezels die om IJsland en zijn noordwestelijke regio heen loopt (6). Dit bood de IJslandse regering de kans om een of meer van de drie vezels voor een ander doel te gebruiken. |
(6) |
De IJslandse autoriteiten besloten een van de vezels te gebruiken voor het IJslandse Luchtdefensiesysteem („IADS”) en voor de beveiligde telecommunicatiemiddelen van de overheid. De autoriteiten besloten verder dat het Rijkshandelscentrum (Ríkiskaup) een aanbesteding moest uitschrijven voor het gebruik en de exploitatie van de twee overige vezels. (7) |
(7) |
De details van de aanbesteding werden vastgelegd in de door Ríkiskaup opgestelde projectomschrijving (8).Volgens dat document schreef Ríkiskaup, namens de afdeling Defensie van het ministerie van Buitenlandse Zaken, een aanbesteding uit voor het leasen van het gebruik en de exploitatie van twee van de drie optische vezels aan twee niet-verbonden partijen, met de bedoeling te onderhandelen over een leasingovereenkomst van tien jaar. |
(8) |
Volgens de aanbesteding is de optische kabel ongeveer 1 850 km lang en ligt hij intact tussen de huidige zestien aansluitpunten (op de datum van de aanbesteding), terwijl hij om IJsland heen door verschillende telefooncentrales en andere telecommunicatie-installaties loopt. Het merendeel van de telefooncentrales en telecommunicatie-installaties is eigendom van en staat onder toezicht van Míla. Overeenkomstig punt 2.3 van de aanbesteding omvat de voorgestelde leasingovereenkomst geen voorzieningen voor de apparatuur van de leasingnemer. De leasingnemer is verantwoordelijk voor het verkrijgen van de nodige voorzieningen voor zijn apparatuur of van andere voorzieningen die nodig zijn om van de vezels gebruik te maken. De leasingnemer is derhalve verantwoordelijk voor het waarborgen van de toegang tot de voorzieningen en tot de aansluitpunten die hij wil gebruiken om zijn apparatuur op de vezel aan te sluiten. Indien de leasingnemer voor zijn apparatuur voorzieningen, aanvullende onderdelen of andere producten moet aanschaffen of huren, draagt de leasingnemer deze kosten. De leasingnemer is verantwoordelijk voor alle communicatie met de eigenaren van de voorzieningen, waarbij de leasinggever geen tussenpersoon is, noch aanbieder van faciliteiten van welke aard ook, en de leasinggever evenmin garandeert dat de leasingnemer toegang heeft tot de voorzieningen op de aansluitpunten of op enige andere plek. De leasingnemer mag nieuwe aansluitpunten aan de optische vezel toevoegen, maar dit dient te gebeuren in overleg met de leasinggever en de andere mede-eigenaren van de vezel. De leasingnemer draagt alle kosten met betrekking tot de toevoeging van nieuwe aansluitpunten. Er zijn gedetailleerde voorschriften opgesteld om te waarborgen dat elke toegang tot de kabel door de leasingnemer en enige toevoeging van aansluitpunten zorgvuldig voorbereid en vakkundig uitgevoerd worden, opdat gewaarborgd is dat anderen de kabel zonder onderbreking kunnen gebruiken. |
(9) |
Wat de leaseprijs betreft, is in de aanbesteding voor elke vezel een minimumleaseprijs vastgesteld van 19 000 000 ISK per jaar, om ervoor te zorgen dat de kosten voor de exploitatie en het onderhoud van de optische vezels worden gedekt (9). De uiterste datum voor het indienen van offertes en voor het openstellen van de offertes was 19 juni 2008. |
(10) |
Bij de beoordeling van de offertes werd rekening gehouden met de volgende criteria: Tabel 1 De gunningscriteria van de aanbesteding
|
(11) |
De uitkomst van de aanbesteding was dat vijf offertes werden ontvangen van vier onafhankelijke ondernemingen, zoals samengevat in onderstaande tabel 2. Twee offertes waren varianten: Tabel 2 De voor de aanbesteding ontvangen offertes
|
(12) |
De evaluatie van de ontvangen offertes werd uitgevoerd door Ríkiskaup, nadat het onafhankelijke adviesbureau Mannvit een beoordeling had verricht. Uit de informatie van Ríkiskaup en Mannvit bleek dat alle vier de ondernemingen die een offerte hadden ingediend, geacht werden te voldoen aan de vereiste technische capaciteit om het project uit te voeren, alsmede aan de algemene en financiële voorschriften, zoals vastgelegd in de aanbesteding, ten aanzien van de persoonlijke en financiële situatie van de kandidaten voor dit project. Mannvit maakte evenwel een voorbehoud voor het voorstel van Hringiðan. Volgens dat voorstel zou het project worden uitgevoerd door een onderneming die door Hringiðan zou worden opgericht. Mannvit achtte het niet mogelijk de financiële en technische capaciteit van die onderneming te beoordelen, aangezien die op dat moment nog niet was opgericht. Volgens de voorwaarden van de aanbesteding zou de offerte van Hringiðan derhalve uitgesloten kunnen worden. Mannvit bekeek de gevolgen van een uitsluiting van de offerte van Hringiðan voor het resultaat van de aanbesteding en stelde vast dat zij geen effect had, omdat de offerte van Hringiðan niet tot de beste twee offertes behoorde en derhalve in elk geval afgewezen zou worden. |
(13) |
Zoals aangegeven in tabel 2 waren Fjarski ehf. (92,18 punten) en Vodafone (89,67 punten) de twee ondernemingen met de hoogste score op basis van de gunningscriteria. Met deze twee ondernemingen werden onderhandelingen opgestart. Als gevolg van de financiële crisis in IJsland, die in het najaar van 2008 begon, namen de onderhandelingen pas eind 2009 een anvang en werden zij vervolgens begin 2010 afgerond. Fjarski ehf. besloot echter zich uit het project terug te trekken. Derhalve werd met Vodafone onderhandeld over een leasingovereenkomst voor slechts een van de twee vezels. |
2.2. OVEREENKOMST TUSSEN HET IJSLANDSE DEFENSIEAGENTSCHAP EN VODAFONE
(14) |
De overeenkomst, die op 1 februari 2010 tussen Vodafone en het IJslandse Defensieagentschap („Varnarmálastofnun”) werd gesloten, voorziet in het gebruik van een optische vezel die behoort tot de 1 850 km lange optische kabel met acht vezels die om IJsland heen loopt. De jaarlijkse leaseprijs is vastgesteld op 19 150 000 ISK (exclusief btw), geïndexeerd volgens de bouwkostenindex per juni 2008. De looptijd van de overeenkomst bedraagt tien jaar. |
(15) |
In de overeenkomst is vastgelegd dat de desbetreffende vezel in de inventarislijst van de NAVO opgenomen is. Krachtens artikel 16 van de wet inzake defensie nr. 34/2008 was de leasinggever gerechtigd om namens de staat en de NAVO een leasingovereenkomst voor het gebruik van dergelijke voorzieningen te sluiten. Gezien de internationale verbintenissen van IJsland moest er evenwel een clausule in worden opgenomen die de leasinggever het recht verleent de genoemde voorzieningen in tijden van oorlog zonder opzegtermijn over te nemen. De bepalingen hierover zijn te vinden in artikel 8 van de overeenkomst. |
(16) |
Het contract omvat eenzelfde bepaling als in de aanbesteding die voorschrijft dat enige voorzieningen voor de apparatuur van de leasingnemer erbuiten vallen. De leasingnemer is verantwoordelijk voor het verkrijgen van de nodige voorzieningen voor zijn apparatuur of van andere voorzieningen die nodig zijn om van de vezels gebruik te kunnen maken. De leasingnemer is derhalve verantwoordelijk voor het waarborgen van de toegang tot de voorzieningen en tot de aansluitpunten die hij wil gebruiken om zijn apparatuur op de vezel aan te sluiten. Indien de leasingnemer voor zijn apparatuur voorzieningen, aanvullende onderdelen of andere producten moet aanschaffen of huren, draagt hij deze kosten zelf. De leasingnemer is verantwoordelijk voor alle communicatie met de eigenaren van de kabel of de voorzieningen. |
3. DE KLACHT
(17) |
De klacht van Míla heeft betrekking op de bovengenoemde overeenkomst, die op 1 februari 2010 tussen het IJslandse Defensieagentschap en de telecommunicatie-exploitant Vodafone op basis van de aanbesteding is gesloten. De klager beweert dat bij de gegunde overeenkomst sprake is van staatssteun in de vorm van een leaseprijs voor het gebruik van de optische vezel die aanzienlijk lager is dan wat een marktinvesteerder aanvaardbaar zou hebben gevonden. |
(18) |
Als onderbouwing van deze stelling redeneerde Míla in wezen als volgt (11):
|
(19) |
Bij schrijven van 19 september 2012 verstrekte de klager meer informatie over zijn bewering over staatssteun aan Vodafone. De klager wees in het bijzonder op een nieuw tarief van de onderneming Orkufjarskipti (13) voor de leasing van een kabel met optische vezels (14). Dit tarief geldt voor de leasing van één vezel in een optische kabel met zes vezels en is uitgedrukt in een maandelijks leasebedrag in ISK per kilometer kabel (15). Door dit tarief te vermenigvuldigen met de lengte van de kabel, die volgens de leasingovereenkomst met Vodafone ongeveer 1 850 km lang is, stelde de klager vast dat de leaseprijs voor een vezel van die lengte op basis van dat tarief 107 137 200 ISK per jaar zou moeten zijn. |
4. STANDPUNT VAN DE IJSLANDSE AUTORITEITEN TEN AANZIEN VAN DE KLACHT
(20) |
In reactie op de klacht stelden de IJslandse autoriteiten dat de leasing van de optische vezels van de NAVO geen staatssteun vormt, aangezien de gunning van de overeenkomst de leasingnemer geen economisch voordeel oplevert dat de normale marktvoorwaarden te boven gaat, en dat de maatregel bovendien geen gebruik van staatsmiddelen inhoudt en de concurrentie niet verstoort of dreigt te verstoren. |
(21) |
In dit verband verwezen de IJslandse autoriteiten naar een nota van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 7 mei 2008 over het voorstel tot leasing van de optische vezels van de NAVO. De nota omvat een toelichting in algemene bewoordingen van de voorgestelde aanbestedingsprocedure, waaronder de modaliteiten van de aanbesteding en de criteria voor de selectie van in aanmerking komende leasingnemers onder de inschrijvers. De doelstellingen van het project waren om de onderhouds- en operationele kosten van de optische vezels van de NAVO te verlagen, de toegang tot breedbandverbindingen voor het publiek te vergroten en de concurrentie op de binnenlandse markt op datatransmissiegebied te vergroten. De IJslandse autoriteiten zijn van mening dat het leasen van de twee vezels geen steunmaatregel was. Voorts merkten zij op dat het project gunstig zou zijn voor de uitvoering van het overheidsbeleid inzake elektronischecommunicatiediensten en de informatiemaatschappij. Het zou ook concurrentie op infrastructuurgebied in de vezelleasemarkt mogelijk maken in gebieden waar op dat moment concurrentie ontbrak, wat weer tot meer concurrentie zou leiden in downstreammarkten, zoals de markt voor breedbandverbindingen met hoge snelheden. |
(22) |
Wat betreft de bewering van de klager dat de vezel in eigendom is van de IJslandse staat en dat er in de leaseprijs vaste kosten opgenomen moeten zijn voor de aanleg, vernieuwing en afschrijving van de kabel, verstrekte de IJslandse autoriteiten duidelijkheid over de eigendom en de kosten van de bouw. Zij merkten op dat de NAVO, en niet de IJslandse staat, de installatie van de kabel gefinancierd heeft. Bovendien is de kabel opgenomen in de inventarislijst van deze organisatie, terwijl drie van de acht vezels gereserveerd waren voor gebruik dat verband hield met de activiteiten van de Amerikaanse strijdkrachten in IJsland. Na het vertrek, tussen 2006 en 2007, van de Amerikaanse strijdkrachten uit IJsland nam de IJslandse staat de exploitatie van de drie vezels over, als een zogeheten „gastland-gebruikerland”, overeenkomstig een schriftelijke overeenkomst met de NAVO. Ofschoon de IJslandse autoriteiten het operationele beheer van de vezels hebben overgenomen, dienen zij nog aan een aantal exclusieve rechten van de NAVO te voldoen. De IJslandse staat is niet de eigenaar van de drie vezels. Zolang de defensieovereenkomst tussen IJsland en de VS van kracht is, zijn de drie vezels eigendom van de NAVO. De NAVO heeft het recht van voorrang op het gebruik van de vezels. Alle leaseopbrengsten van de vezels mogen alleen worden gebruikt voor de exploitatie en het onderhoud van de activa van de NAVO (16). Dit betekent meer in het bijzonder dat IJsland de opbrengsten die deze kosten overstijgen, niet mag behouden, maar aan de NAVO moet overdragen. |
(23) |
De NAVO heeft aanvankelijk geïnvesteerd in, en de kosten betaald van, de installatie van de kabel met optische vezels. Het onderhoud en de exploitatie van de vezels vormen een onderdeel van de IJslandse verplichtingen als lid van de NAVO en zijn niet facultatief. De IJslandse autoriteiten stelden dat de bewering van de klager dat de staat, vanwege het feit dat twee van de vezels door het IADS-systeem in gebruik waren genomen, genoodzaakt was om 250 miljoen ISK te investeren in maatregelen om een van de vezels beschikbaar en vrij voor gebruik door de geselecteerde inschrijver te maken, onjuist was. Het was aanvankelijk de bedoeling om twee vezels te leasen. De kosten voor het voor commercieel gebruik vrijmaken van beide vezels werden geraamd op 20 tot 65 miljoen ISK. Aangezien een van de twee geselecteerde inschrijvers zijn offerte introk, hoefde er maar één vezel vrijgemaakt te worden. Daardoor vielen de kosten veel lager uit dan aanvankelijk geraamd, en ver onder de leaseprijs van Vodafone voor de vezel. Er zij aan herinnerd dat de kosten voor de IJslandse Staat voor de exploitatie en het onderhoud van elk van de twee te leasen vezels volgens punt 1.2.4 van de aanbesteding van april 2008 op ongeveer 19 000 000 ISK per jaar werden geraamd (17). |
(24) |
De IJslandse autoriteiten zijn van mening dat de maatregel vanwege de succesvolle aanbesteding geen vorm van staatsfinanciering inhoudt. De maatregel levert daarentegen juist inkomsten voor de staat op via de leasing van de vezels, die de staat anders had moeten blijven onderhouden met behulp van staatsmiddelen. De IJslandse autoriteiten wijzen er bovendien op dat door de beperkingen die voortvloeien uit de eigendom van de NAVO en haar voorrang op het gebruik in tijden van oorlog, een lagere prijs mag worden gevraagd dan wanneer deze beperkingen niet zouden gelden. Deze factor zou op alle inschrijvers op dezelfde wijze van invloed zijn geweest, en de marktprijs had hierop aangepast moeten worden (18). |
(25) |
De IJslandse autoriteiten waren van oordeel dat noch door de toepassing van het gunningscriterium betreffende het stimuleren van de concurrentie, noch door de vermeende feitelijke uitsluiting van een onderneming met een monopoliepositie op de markt als zodanig, de conclusie kon worden getrokken dat de maatregel de concurrentie verstoort of een onderneming economisch voordeel oplevert. Volgens de IJslandse autoriteiten was het volledig toegestaan voor de regering om verschillende gunningscriteria te gebruiken. Bovendien waren de criteria legitiem en gericht op het nastreven van belangrijke doelstellingen, zoals het vergroten van de concurrentie en het waarborgen van een goede dienstverlening aan het grote publiek. |
(26) |
Ten slotte stelden de IJslandse autoriteiten dat, mocht de Autoriteit de maatregel als staatssteun beschouwen, dergelijke steun als verenigbaar met artikel 61, lid 3, van de EER-overeenkomst zou kunnen worden beschouwd op basis van de doelstellingen van de maatregel, waaronder verbreding van de breedbandtoegang onder het publiek in steungebieden. In dit verband nodigden de IJslandse autoriteiten de Autoriteit ook uit om na te gaan of deze steun kan worden beschouwd als financiering van diensten van algemeen economisch belang (hierna „DAEB” genoemd), zoals bedoeld in hoofdstuk 2.2.2 van de Richtsnoeren breedbandsteun van de Autoriteit (19). |
5. BESLUIT Nr. 410/12/COL EN HET ARREST VAN HET EVA-HOF IN ZAAK E-1/13
(27) |
Op 21 november 2012 keurde de Autoriteit Besluit nr. 410/12/COL goed, waarin werd vastgesteld dat de maatregel geen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst inhoudt. De Autoriteit was van mening dat de leasing van het gebruik en de exploitatie van de optische vezel geen staatssteun inhoudt, omdat de leasingovereenkomst tot stand kwam via een open aanbestedingsprocedure die voor de juiste marktvoorwaarden kon zorgen en derhalve Vodafone geen economisch voordeel opleverde. |
(28) |
Op 27 januari 2014 heeft het EVA-Hof Besluit nr. 410/12/COL van de Autoriteit nietig verklaard. Het Hof stelde vast dat de Autoriteit een formele onderzoeksprocedure had moeten inleiden, aangezien zij informatie en bewijsstukken tot haar beschikking had die objectief gezien twijfel hadden moeten oproepen of op ernstige problemen konden wijzen in verband met de vraag of de leasingovereenkomst Vodafone een economisch voordeel opleverde (20). |
(29) |
Het Hof oordeelde dat de Autoriteit twijfels had moeten uiten over de vraag of de na de aanbesteding overeengekomen prijs een reële marktprijs vertegenwoordigde voor de leasing van een dergelijk actief. Het Hof oordeelde in het bijzonder dat de gunningscriteria in de aanbesteding niet overeenstemden met wat een particuliere investeerder relevant zou achten bij het aanbesteden van een leasingovereenkomst, en dat de Autoriteit duidelijk geen rekening had gehouden met alle omstandigheden en de gevolgen voor de toepasbaarheid van de test van de investeerder in een markteconomie. De andere gunningscriteria dan die gericht op de prijs, leken overwegingen op het gebied van overheidsbeleid of regelgeving te weerspiegelen, die een particuliere investeerder niet relevant zou vinden. In de aanbestedingsprocedure werd de prijs of het leasebedrag niet als enige of belangrijkste gunningscriterium gebruikt. Voorts hield het EVA-Hof er rekening mee dat de Autoriteit geen inschatting had gemaakt van de waarschijnlijkheid dat de NAVO haar recht van voorrang op het gebruik van de vezel zou benutten, en de kans dat de NAVO een beroep zou doen op haar recht op omkering. |
(30) |
Op basis van onder meer het bovenstaande stelde het Hof vast dat er consistente en objectieve aanwijzingen waren dat de Autoriteit niet volledig en voldoende heeft onderzocht of de leasingovereenkomst staatssteun vormde en, indien dit het geval was, of die steun verenigbaar was met de EER-overeenkomst. |
6. BESLUIT Nr. 299/12/COL TOT INLEIDING VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE
(31) |
Op 16 juli 2014 besloot de Autoriteit de formele onderzoeksprocedure in te leiden ten aanzien van het verlenen van potentiële staatssteun door de leasing van de optische vezel van de NAVO. In haar besluit verklaarde de Autoriteit dat zij, op basis van de informatie die de klager en de IJslandse autoriteiten hadden verstrekt, de mogelijkheid niet kon uitsluiten dat de op 1 februari 2010 tussen het IJslandse Defensieagentschap en Vodafone gesloten overeenkomst staatssteun betrof in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst. De Autoriteit verklaarde voorts dat zij op basis van de beschikbare informatie ook twijfels had omtrent de verenigbaarheid van de potentiële steun met de werking van de EER-overeenkomst. |
7. OPMERKINGEN VAN DE IJSLANDSE AUTORITEITEN BIJ HET INLEIDINGSBESLUIT (21)
(32) |
In hun antwoord op het besluit tot inleiding van de formele onderzoekprocedure betoogden de IJslandse autoriteiten dat de zaak betrekking heeft op de openstelling van een marktsector die voorheen gemonopoliseerd werd door een staatsonderneming, en later, na privatisering en verkoop, door Míla. Het benodigde netwerk en de benodigde infrastructuur, in dit geval de optische vezels, konden realistisch gezien niet nogmaals door de concurrenten van Míla worden nagebouwd. De marktsector is uiterst belangrijk voor het grote publiek en voor hun toegang tot informatie. De zaak heeft ook betrekking op de toegang tot en levering van diensten in landelijke en dunbevolkte gebieden in IJsland. De unieke kenmerken van deze zaak houden verband met complexe eigendomskwesties en het belang van beperkingen als gevolg van de rol van de vezel in het defensiesysteem en het crisisbeheer van IJsland en andere leden van de NAVO. |
(33) |
De maatregelen van de IJslandse autoriteiten hadden als hoofddoel de overheidsuitgaven voor de exploitatie van de vezels te beperken. Daarnaast waren alle getroffen maatregelen erop gericht om bij te dragen aan verhoging van de concurrentie in deze sector. De maatregelen waren succesvol en het grote publiek, alsmede particuliere en publieke entiteiten die in heel IJsland sterk afhankelijk zijn van telecommunicatie, hebben nu het voordeel van meer concurrentie en een betere dienstverlening. Er werden bepaalde beperkingen ingevoerd ter bevordering van gelijke concurrentievoorwaarden, die allemaal het uiteindelijke doel hadden te waarborgen dat het grote publiek een zo goed en goedkoop mogelijke dienstverlening werd geboden. |
(34) |
De IJslandse autoriteiten herhaalden hun eerder verkondigde standpunt dat de maatregel geen staatssteun inhoudt. Daarnaast brachten zij de onderstaande argumenten naar voren. |
Staatsmiddelen, de invloed van de eigendom van de kabel en de gevolgen voor economisch voordeel
(35) |
Hoewel IJsland niet betwist dat de overdracht van staatsmiddelen kan worden geacht op een andere manier te hebben plaatsgevonden dan rechtstreekse verdeling door de staat zelf van fondsen in staatseigendom aan andere entiteiten, onderstreept het dat dit wel van geval tot geval moet worden beoordeeld. |
(36) |
In dit verband hebben de IJslandse autoriteiten de Autoriteit verzocht met name in acht te nemen dat het „middel” (d.w.z. de vezel) geen eigendom is van de IJslandse staat of een van zijn entiteiten. Dit middel werd gefinancierd en gebouwd door, en is altijd de eigendom gebleven van een derde partij, namelijk de NAVO. De regelingen tussen de NAVO en de IJslandse autoriteiten zijn gebaseerd op het beginsel „geen kosten, geen baten”. Dit betekent dat alle opbrengsten uit de leasing van de vezel in de eerste plaats gebruikt dienen te worden voor het dekken van de operationele kosten en kleine reparatiewerkzaamheden. Artikel 16 van de IJslandse wet inzake defensie nr. 34/2008 sluit aan op deze regeling en schrijft verder voor dat enige activa die onder deze categorie vallen, onderworpen zijn aan de regelgeving inzake veiligheid en het recht van voorrang van de NAVO. Bovendien moet, indien de inkomsten hoger uitvallen dan deze kosten, het resterende bedrag worden teruggegeven aan de eigenaar van de vezel, de NAVO. Indien de kosten hoger uitvallen dan de inkomsten, of indien grote reparaties of vervangingen nodig zijn door gevallen van overmacht, zijn de IJslandse autoriteiten niet aansprakelijk voor de desbetreffende kosten. De kosten van reparaties aan de kabel worden in dergelijke gevallen verdeeld tussen de eigenaren van de vezels naar hun respectieve aantal vezels, dat wil zeggen Míla (5/8) en de NAVO (3/8). Zodoende is het ook niet mogelijk om op deze zaak rechtstreeks een „particuliere verkoper”-test toe te passen, omdat de IJslandse autoriteiten geen economisch belang hebben bij het genereren van inkomsten die boven de kosten voor de exploitatie en het onderhoud van de vezel uitkomen. |
(37) |
In de aanbestedingsstukken is bepaald dat de toegang tot de vezel van verschillende andere factoren afhankelijk is dan de leasingovereenkomst en de leaseprijs. Volgens punt 2.3 was het aan de leasingnemer om voor de nodige voorzieningen en aansluitpunten voor de vezel te zorgen. De IJslandse staat gaf zelfs niet de garantie dat de leasingnemer toegang tot dergelijke voorzieningen zou hebben. Voorts schrijft punt 2.7 voor dat de leasingnemer de vezel in beginsel in dezelfde toestand overdraagt als op het tijdstip van de ingebruikname, echter, wanneer de leasingnemer wijzigingen heeft aangebracht, nemen de leasinggevers deze wijzigingen aan het eind van de looptijd van de overeenkomst kosteloos van hem over. Over de toegang tot de vezel moest onderhandeld worden met Míla, die de eigenaar is van de voor de exploitatie van de vezel benodigde voorzieningen. Uiteindelijk deed de IJslandse Post- en de Telecommunicatieautoriteit (hierna „PTA” genoemd) twee uitspraken waarin Míla, als dominante marktdeelnemer, werd opgedragen Vodafone voor een redelijke vergoeding toegang te verlenen tot de verbindingspunten. |
(38) |
De IJslandse autoriteiten verstrekten bewijsstukken van Vodafone met betrekking tot de aanvullende kosten van Vodafone voor het verkrijgen van toegang tot de vezel (22). De kosten van Vodafone voor investeringen in apparatuur, optische bundels en aanvankelijke vergoedingen voor Míla bedroegen 130 miljoen ISK. Bovendien bedraagt de jaarlijkse licentievergoeding voor de apparatuur 7,5 miljoen ISK. Deze uitgaven komen bovenop het jaarlijkse leasebedrag van 19,15 miljoen ISK, dat gekoppeld is aan een prijsindex. Voorts betaalt Vodafone aan de IJslandse kustwacht (hierna „LHG” genoemd) een maandelijkse vergoeding van 15 000 ISK voor elk verbindingspunt dat voorbij de verbindingspunten ligt die onder de bestaande overeenkomst met LHG vallen. |
(39) |
Hieruit blijkt dat de „middelen” in dit geval geen eigendom van de staat zijn, de financiële opbrengst van de leasingovereenkomst met de werkelijke eigenaar gedeeld wordt op basis van het beginsel „geen kosten, geen baten”, en dat de IJslandse autoriteiten geen bevoegdheid hadden om potentiële investeerders volledige toegang tot de vezel te verlenen. Dit zijn belangrijke feiten: ten eerste voor de beoordeling van de vraag of er sprake was van een overdracht van staatsmiddelen, ten tweede voor de beoordeling van de aanbestedingsprocedure, en ten derde omdat zij van invloed zijn op de commerciële impulsen die ten grondslag liggen aan de passende leaseprijs. Ten slotte blijkt uit de feiten dat een vergelijking tussen een hypothetische commerciële actor en de staat haast onmogelijk is, aangezien geen enkele marktdeelnemer zich in een vergelijkbare situatie zou kunnen bevinden. De hieronder besproken NAVO-beperkingen en de complexe situatie rondom eigendom en verdeling van de inkomsten zouden voor een normale marktdeelnemer volledig vreemde aspecten zijn. |
De NAVO-beperkingen en de kans dat zij worden opgelegd
(40) |
De IJslandse autoriteiten voeren aan dat de kans op ingebruikname van de vezels door de NAVO of de intrekking van de leasingovereenkomst gedurende de looptijd ervan kan variëren en dat noch IJsland noch de NAVO hierop invloed kan uitoefenen. Deze NAVO-beperkingen hebben evenwel, door hun aard, een aanzienlijke negatieve impact op het gebruik van de vezel voor commerciële doeleinden. De marktprijs voor het leasen wordt hierdoor negatief beïnvloed, en de IJslandse autoriteiten schatten dat het negatieve effect op de prijs 15-25 % bedraagt. De door Míla geëxploiteerde vezels zijn aan geen enkele beperking onderworpen. |
De aanbestedingsprocedure
(41) |
De IJslandse autoriteiten stellen dat de aanbestedingsprocedure van 2008 als een geschikte methode voor vaststelling van de marktprijs kan worden aangemerkt. Met name gezien de eigendomsstructuur, de beperkingen met betrekking tot de defensierol van de NAVO en de aard van het desbetreffende actief zou geen enkele particuliere verkoper, gezien de noodzaak om al die relevante factoren in acht te nemen, een procedure hebben overwogen waarin de leaseprijs het enige criterium zou zijn. |
(42) |
De IJslandse autoriteiten stellen dat de zes verschillende gunningscriteria van de aanbestedingsprocedure volledig gerechtvaardigd zijn, en zijn het oneens met het standpunt van de Autoriteit in haar inleidingsbesluit dat het criterium van het stimuleren van concurrentie nadelig zou kunnen zijn voor de gevestigde exploitant. Zij merken met name op dat Míla geen commercieel belang had bij de NAVO-vezel. Enig argument van Míla dat zij hypothetisch gezien een hogere offerte had kunnen indienen, zou daarom ook buiten beschouwing moeten worden gelaten. Geen enkele offerte van Míla zou een commerciële offerte te goeder trouw zijn geweest. De IJslandse autoriteiten betogen dat zij het recht zouden hebben gehad een dergelijke offerte uit te sluiten, overeenkomstig het arrest in zaak T-244/08 Konsum Nord/Commissie (23). |
(43) |
De IJslandse autoriteiten betwisten het standpunt van de klager dat het vaststellen van een minimumprijs in de aanbesteding inschrijvers zou hebben ontmoedigd om op prijs te concurreren. Een dergelijk criterium leidt niet tot beperking van de prijsconcurrentie. De inschrijvers zouden de hoogste prijs kiezen die zij nog commercieel rendabel zouden achten. Het weglaten van de minimumprijs had slechts aangezet tot lagere offertes dan die tijdens de procedure werden ingediend, en de prijsvork zou alleen maar naar beneden zijn uitgebreid. Het feit dat de meeste offertes binnen een kleine prijsvork vielen, kan er alleen maar op wijzen dat de marktdeelnemers om commerciële redenen er niet veel voor voelden om boven de minimumprijs te bieden. |
(44) |
De IJslandse autoriteiten benadrukken dat de aanbesteding in feite niet één, maar twee afzonderlijke prijsfactoren bevatte. Naast de leaseprijs, beconcurreerden de inschrijvers elkaar ook op het aantal netwerkaansluitpunten, door aan te geven hoeveel ervan zij zouden installeren. Elk aansluitpunt vereist een aanzienlijke investering die de leasinggever aan het eind van de leasingovereenkomst niet zal vergoeden, maar wel de waarde van de NATO-vezel zal doen stijgen. |
Het taxatierapport van Mannvit
(45) |
In overweging 87 van Besluit nr. 410/12/COL van de Autoriteit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure werd de IJslandse autoriteiten verzocht een onafhankelijk taxatierapport over de marktprijs van het leasebedrag te verstrekken. De IJslandse autoriteiten hadden dit verzoek aanvankelijk zo opgevat dat inwilliging ervan zou betekenen dat zij hun argumenten ten aanzien van de aanbestedingsprocedure en hun standpunt dat het daadwerkelijke leasebedrag een geschikte indicator voor een dergelijke marktprijs is, zouden intrekken. Aangezien de IJslandse autoriteiten van oordeel waren dat hun argumenten overeind bleven, werd er geen taxatierapport opgenomen in de aanvankelijke opmerkingen van de IJslandse autoriteiten. In reactie op de opmerkingen van derde partijen, met name de door Míla naar voren gebrachte argumenten met betrekking tot de vermeende marktprijs voor het desbetreffende leaserecht, hebben de IJslandse autoriteiten evenwel alsnog de deskundige consultant Mannvit om een taxatierapport verzocht, en dit ook verstrekt (24). Mannvit is een internationaal adviesbureau op het gebied van engineering, technische diensten en innovatie, en had de IJslandse autoriteiten in deze zaak al eerder geadviseerd over de aanbestedingsprocedure. |
(46) |
Om te beginnen vergelijkt Mannvit de door Vodafone geleasete NAVO-vezel met de door Míla in haar klacht gebruikte offerte voor het product „bundel leaselijnen” (zie onderstaande overweging 56 voor de meest recente berekening). Mannvit licht een aantal relevante verschillen toe:
|
(47) |
Mannvit schat daarom in dat een als uitgangspunt te gebruiken marktprijs voor de NAVO-vezel (vóór alle investeringen) berekend moet worden op basis van een verbinding van punt tot punt met een afstand van 1 283 km en het tarief van Orkufjarskipti van 5 020 ISK per km/maand met een korting van 25 %, wat neerkomt op een waarde van 57 965 940 ISK per jaar. |
(48) |
Om de bovenstaande waarde te kunnen vergelijken met het leasebedrag dat Vodafone betaalt, moet rekening gehouden worden met het feit dat Vodafone uiteenlopende kosten moest maken om de vezel te kunnen exploiteren en zijn verplichtingen uit hoofde van de leasingovereenkomst na te kunnen komen. Mannvit schat deze kosten op 52 miljoen ISK per jaar. Door dit op te tellen bij de leaseprijs die Vodafone momenteel betaalt, te weten 28 miljoen ISK per jaar, komt het totaalbedrag op 80 miljoen ISK per jaar, oftewel ver boven het op basis van het tarief van Orkufjarskipti geschatte bedrag van ongeveer 58 miljoen ISK. Mannvit stelt derhalve vast dat de prijs voor de leasing van de NAVO-vezel in feite hoger is dan de marktwaarde. |
(49) |
Mannvit heeft geen beoordeling gemaakt van de gevolgen voor de marktwaarde van de beperkingen vanwege de rol van de vezel in het defensiesysteem en het crisisbeheer van IJsland en andere leden van de NAVO. De IJslandse autoriteiten verwachtten evenwel dat deze beperkingen de prijs negatief zouden hebben beïnvloed met 15-25 %. |
Verenigbaarheid van potentiële steun
(50) |
De IJslandse autoriteiten stellen dat in het geval dat de maatregel als staatssteun wordt beschouwd, deze steun ook moet worden beschouwd als verenigbaar met de werking van de EER-overeenkomst ten aanzien van artikel 59, lid 2, en/of artikel 61, lid 3, onder c). |
(51) |
De IJslandse autoriteiten hebben bij eerdere gelegenheden erop gewezen dat de maatregel kon worden gezien als financiering van diensten van algemeen economisch belang, overeenkomstig de beginselen als vervat in hoofdstuk 2.2.2 van de Richtsnoeren breedbandsteun van de Autoriteit die van toepassing waren op het tijdstip waarop de maatregel werd beoordeeld. |
(52) |
De IJslandse autoriteiten betogen verder dat de maatregel verenigbaar kan zijn op grond van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst. Voorts merken zij op dat zij al eerder hebben aangetoond dat de doelstellingen van de maatregel, waaronder verbreding van de toegang voor het publiek tot breedbandverbindingen in steungebieden, een algemeen belang dienen. Zij stellen voor de beginselen van de huidige Richtsnoeren breedbandsteun toe te passen op de onderhavige maatregel, en betogen dat de maatregel voldoet aan alle materiële voorwaarden voor verenigbaarheid. |
8. OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN OVER HET INLEIDINGSBESLUIT
8.1. MÍLA (26)
(53) |
In haar opmerkingen over het inleidingsbesluit herhaalt Míla de opmerkingen die zij al eerder in haar klacht en in het verzoek om nietigverklaring bij het EVA-Hof had ingediend, en licht deze toe. |
(54) |
Met betrekking tot de kwestie van staatsmiddelen en de eigendom van de vezel, stelt Míla dat de vezel in beginsel eigendom van de IJslandse regering is. Ter staving van deze bewering verwees Míla ten eerste naar een rapport uit 2001 van een speciaal comité voor de privatisering van staatsbedrijf Landssími Íslands hf. (later Síminn hf. en Míla ehf.), een telecommunicatie-exploitant. Ten tweede verwees Míla naar een overeenkomst tussen de IJslandse regering en Síminn hf. van 27 maart 2001 betreffende de eigendom, de exploitatie en het onderhoud van de vezels. Míla is van mening dat beide documenten aantonen dat de vezels eigendom zijn van de IJslandse regering. Míla stelt echter ook dat, ongeacht of de vezel formeel eigendom is van de IJslandse regering of van de NAVO, de maatregel met staatsmiddelen is bekostigd. |
(55) |
Míla betoogt verder dat de overheidsopdracht voor de leasing van de vezels niet tot een marktprijs heeft geleid, zodat Vodafone een leaseprijs betaalt die volgens Míla onder de marktwaarde ligt. Bijgevolg verkreeg Vodafone een voordeel ten opzichte van zijn concurrenten. Dientengevolge houdt de overeenkomst met Vodafone staatssteun in. |
(56) |
Míla verstrekte ook een geactualiseerde schatting van de marktprijs voor de NAVO-vezels. Op basis van het gereguleerde tarief (dat vanaf 1 augustus 2011 van kracht is) voor de toegang tot één enkele vezel van 7 609 ISK per km/maand en een korting van 15 % voor een contractduur van drie jaar zou de marktprijs voor een vezel van 1 850 km lang 143 589 600 ISK per jaar moeten zijn. |
(57) |
Wat de kwestie van verenigbaarheid betreft, stelt Míla dat de Autoriteit tot de conclusie zou moeten komen dat de maatregel niet voldoet aan de relevante criteria als vastgelegd in de Richtsnoeren breedbandsteun en derhalve niet verenigbaar is met artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst. |
(58) |
Met betrekking tot mogelijke verenigbaarheid op grond van artikel 59, lid 2, van de EER-overeenkomst als een compensatie voor DAEB, stelt Míla dat de EVA-staten geen specifieke openbaredienstverplichtingen kunnen verbinden aan diensten die al worden verstrekt door ondernemingen die onder normale marktomstandigheden opereren. Aangezien Míla in IJsland al dezelfde vezeldienst leverde voordat de overeenkomst met Vodafone was gesloten, dient de Autoriteit tot de conclusie te komen dat de maatregel van de IJslandse regering niet als een DAEB kan worden gedefinieerd. Bijgevolg mag er in het onderhavige geval, onder verwijzing naar artikel 59, lid 2, van de EER-overeenkomst, geen staatssteun worden verleend. |
8.2. VODAFONE (27)
(59) |
Vodafone is voornamelijk van mening dat zijn overeenkomst met de IJslandse autoriteiten geen staatssteun inhoudt. De overeenkomst zou in ieder geval in overeenstemming zijn met de Altmark-criteria voor DAEB. Ten tweede stelt Vodafone dat, als er in het onderhavige geval een element van steun zou worden vastgesteld, de afwijking als bedoeld in artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst van toepassing is. |
(60) |
Wat de verenigbaarheid betreft is Vodafone van mening dat bij de beoordeling van de maatregel in kwestie rekening moet worden gehouden met de Richtsnoeren breedbandsteun. Vodafone benadrukt dat de aanwezigheid van een netwerkexploitant in een bepaald gebied niet noodzakelijkerwijs betekent dat er geen sprake is van marktfalen of cohesieproblemen. Integendeel, de monopoliepositie van Míla in de relevante marktsector is van invloed geweest op zowel de kwaliteit van de dienstverlening als de prijs waartegen diensten aan burgers worden aangeboden. De kans dat derden een alternatieve infrastructuur zouden aanleggen was gering of onbestaand. De leasing van de optische vezel van de NAVO was derhalve zeer geschikt om de afwezigheid van concurrentie op infrastructuurgebied te verhelpen en de huidige problemen als gevolg van de monopoliepositie van Míla te verminderen. |
(61) |
Eerdere toepassing van regelgevende maatregelen had niet geleid tot verwezenlijking van een gelijk speelveld op de markt. Als gevolg daarvan was er nog steeds onvoldoende concurrentie op de markt. Er zij met name opgemerkt dat Míla met succes had voorkomen dat Vodafone tot de relevante markt kon toetreden door de toegang tot essentiële voorzieningen te weigeren. |
(62) |
De sluiting van de betwiste overeenkomst leidde tot een aanzienlijke verbetering van de concurrentie, vooral in plattelandsgebieden, en derhalve ook tot meer welvaart voor de consument. Zo kon Vodafone internetverbindingen bieden in de gemeente Öræfasveit, in een afgelegen en landelijke regio, terwijl de klager eerder had aangekondigd dergelijke diensten daar niet te zullen verstrekken. |
(63) |
De leasingovereenkomst was een essentieel element voor Vodafone om in dit deel van het land diensten te kunnen ontwikkelen en verstrekken. Míla had een vertragingstactiek toegepast door Vodafone toegang te weigeren tot collocatiefaciliteiten. Vodafone moest over deze toegangskwestie bij de PTA om een formeel besluit verzoeken, dat op 1 november 2010 werd gepubliceerd. Als gevolg van de betwiste leasingovereenkomst kon Vodafone zijn wholesaleaanbiedingen uitbreiden en meer dan 30 verschillende diensten aanbieden. |
8.3. PARTICULIER (28)
(64) |
In de opmerkingen van een particulier worden ervaringen beschreven met de aanleg van een breedbandinfrastructuur met optische vezels in drie kleine afgelegen gemeenten: Öræfasveit, Kirkjubæjarklaustri en Mýrdal. Alle drie de structuren houden verband met de exploitatie door Vodafone van de optische vezel. Na verzoeken bleek alleen Vodafone bereid de verstrekking van dergelijke diensten aan de inwoners en ondernemingen van deze gemeenten op zich te nemen. Andere telecombedrijven reageerden niet op de verzoeken van de inwoners. Zodra de breedbandverbinding in Öræfasveit tot stand was gebracht, besloten nog twee gemeenten, Skeiða-og gnúpverjahreppur en Hvalfjarðarstrandarhreppur, te investeren in de aanleg van een vezelkabel voor alle inwoners. De particulier is van mening dat er zonder het leasen van de optische vezel van de NAVO door Vodafone veel minder vooruitgang geboekt zou zijn bij de verstrekking van telecommunicatiediensten in afgelegen regio's van IJsland. |
II. BEOORDELING
1. DE VRAAG OF ER SPRAKE IS VAN STAATSSTEUN
1.1. INLEIDING
(65) |
In de volgende hoofdstukken zal de Autoriteit beoordelen of de overeenkomst tussen het IJslandse Defensieagentschap en Vodafone voor het leasen door laatstgenoemde van een optische vezel die voorheen namens de NAVO werd geëxploiteerd, staatssteun inhoudt in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst. |
(66) |
Een maatregel vormt staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan: de maatregel (i) wordt toegekend door de staat of met staatsmiddelen bekostigd; (ii) levert een onderneming een economisch voordeel op; (iii) is selectief; en (iv) kan de concurrentie vervalsen en het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloeden. |
1.2. STAATSMIDDELEN
(67) |
Overeenkomstig artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst moet een maatregel door de staat zijn toegekend of met staatsmiddelen zijn bekostigd om als staatssteun te worden aangemerkt. |
(68) |
Het voornaamste standpunt van Míla is dat de vezel de eigendom is van de IJslandse regering. Echter, ongeacht of de vezel nu formeel de eigendom is van de IJslandse regering of de NAVO, de maatregel werd wel degelijk toegekend met staatsmiddelen. |
(69) |
De IJslandse autoriteiten hebben verduidelijkt dat de vezels de eigendom zijn van de NAVO, zie paragraaf I.4 en I.7 hierboven. Het middel (d.w.z. de drie vezels) is geen eigendom van de IJslandse staat of een van zijn instellingen. Dit middel werd gefinancierd en gebouwd door, en is altijd de eigendom gebleven van de NAVO. De regelingen tussen de NAVO en de IJslandse autoriteiten zijn gebaseerd op het beginsel „geen kosten, geen baten”, zoals bevestigd in de IJslandse wet inzake defensie nr. 34/2008, zie de artikelen 5, 15 en 16 ervan. De regering van IJsland heeft niettemin een uitgebreid recht van gebruik en andere exploitatierechten, waaronder het recht om de vezels te leasen en om de opbrengst daarvan te gebruiken voor hun onderhoud en andere exploitatiekosten (29). Dit recht op gebruik is echter onderworpen aan de regelgeving inzake veiligheid en het recht van voorrang van de NAVO. Bovendien ontvangt de NAVO alle inkomsten die de operationele kosten van de vezels overstijgen. De NAVO betaalt ook voor eventuele grote reparaties of vervangingen door gevallen van overmacht (30). |
(70) |
Met betrekking tot de opmerkingen van de IJslandse autoriteiten is de Autoriteit van mening dat de vezel in kwestie niet de eigendom van de IJslandse staat is. De kwestie van de eigendom van de vezel is evenwel niet doorslaggevend voor de beoordeling van de Autoriteit. Er wordt niet betwist dat de IJslandse staat controlerechten geniet op grond waarvan hij een leaserecht kan exploiteren. Om staatssteun te vormen is het voldoende, zoals door Míla terecht is aangegeven, dat het middel in kwestie, d.w.z. het leaserecht, onder de controle van de overheid viel en ter beschikking stond van de nationale autoriteiten (31), ook al was het niet de eigendom van de overheid (32). |
(71) |
Wat de staatsmiddelen betreft, was het doel van de aanbestedingsprocedure en het leasen van de in paragraaf I.2 bedoelde vezel niet om subsidies te verstrekken aan betrokken leasingnemers, maar juist om de IJslandse staat te verlichten van kosten die hij verplicht was te betalen voor de exploitatie en het onderhoud van de NAVO-vezels die hem ter beschikking stonden. Zoals aangegeven in overweging 36 hierboven hebben de IJslandse autoriteiten uiteengezet dat hun regelingen met de NAVO gebaseerd zijn op het beginsel „geen kosten, geen baten”. Dit betekent dat alle opbrengsten uit de leasing van de vezel in de eerste plaats gebruikt dienen te worden voor het dekken van de operationele kosten en kleine reparatiewerkzaamheden. Indien de inkomsten hoger uitvallen dan die kosten, moet het resterende bedrag worden teruggegeven aan de eigenaar van de vezel, de NAVO. Indien de kosten hoger uitvallen dan de inkomsten, of indien grote reparaties of vervangingen nodig zijn door gevallen van overmacht, zijn de IJslandse autoriteiten niet aansprakelijk voor de desbetreffende kosten. De kosten van reparaties aan de kabel worden dan namelijk verdeeld onder de eigenaren volgens hun respectieve aantal vezels. Op grond van deze regelingen werd in de aanbesteding een minimumreserveprijs vastgesteld in overeenstemming met de betalingsverplichting van IJsland voor de exploitatie en het onderhoud. De aanbesteding was derhalve opgezet om derving van staatsmiddelen te voorkomen ten gevolge van het leaserecht dat werd aanbesteed. Volgens de Autoriteit is het relevant om te beoordelen of in het kader van de specifieke omstandigheden van het onderhavige geval een regeling van deze aard, die tot doel heeft derving van staatsmiddelen te voorkomen in een situatie waarin alle extra inkomsten uit hoofde van een internationale verplichting moeten worden doorgegeven aan een derde partij, kan worden geacht te voldoen aan de verplichting uit hoofde van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst dat de maatregel wordt toegekend door de staat of met staatsmiddelen wordt bekostigd. Gezien de conclusie dat de maatregel niet geresulteerd heeft in een economisch voordeel (zie paragraaf 1.3 hieronder), hoeft de Autoriteit dit punt echter niet verder te beoordelen. |
1.3. VOORDEEL
1.3.1. Algemeen
(72) |
Om als staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst, te worden aangemerkt, moet de maatregel een onderneming een economisch voordeel opleveren. |
(73) |
Een onderneming is een eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Economische activiteiten zijn activiteiten die bestaan in het aanbieden van goederen of diensten op een markt. De vermeende begunstigde van de maatregel is Vodafone IJsland. Dit bedrijf is actief op de markt voor elektronische communicatie en biedt vaste- en mobieletelefoniediensten en datatransmissiediensten aan in IJsland. Bijgevolg zou eventuele steun met betrekking tot de leasing door de staat van de optische vezel van de NAVO, aan een onderneming worden toegewezen. |
(74) |
Een voordeel in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst, is een economisch voordeel dat een onderneming onder normale marktvoorwaarden niet zou hebben verkregen, zodat zij in een gunstigere positie wordt geplaatst dan haar concurrenten. Om dit als steun te kunnen aanmerken moet de maatregel Vodafone voordelen opleveren in de vorm van vrijstelling van lasten die in de regel ten laste van zijn begroting zouden komen. Indien de transactie onder gunstige voorwaarden werd uitgevoerd, dat wil zeggen dat Vodafone een leasebedrag betaalde dat onder de marktprijs lag, zou dit het bedrijf een voordeel in de zin van de regels inzake staatssteun opleveren. |
(75) |
Om deze kwestie te onderzoeken past de Autoriteit de „particuliere verkoper”-test (33) toe, waarbij het gedrag van staten of overheidsinstanties bij de verkoop of leasing van activa wordt vergeleken met die van particuliere marktdeelnemers. In tegenstelling tot de IJslandse autoriteiten is de Autoriteit van mening dat deze test wel op het onderhavige geval kan worden toegepast, ook al is IJsland niet de eigenaar van de betrokken vezel, gezien het feit dat de overeenkomst met Vodafone een leaserecht betreft dat IJsland op grond van zijn exploitatierechten kan genieten. Er dient bij de beoordeling echter wel rekening te worden gehouden met de specifieke voorwaarden die op dit leaserecht van toepassing zijn, met name het feit dat de IJslandse autoriteiten de vezels alleen voor leasing konden aanbieden in de toestand waarin zij voor defensiedoeleinden werden gebruikt, met slechts weinig voor commerciële doeleinden beschikbare aansluitpunten, alsmede het speciale recht op beëindiging van de NAVO in tijden van oorlog. De Autoriteit merkt voorts op dat het leaserecht waarover IJsland mag beschikken, onderworpen is aan een contractuele verplichting op grond waarvan alle lease-inkomsten boven de kosten voor de exploitatie en het onderhoud van de vezels aan de NAVO moet worden overgedragen. |
(76) |
Het doel van de „particuliere verkoper”-test is om te beoordelen of de verkoop of leasing van activa door een overheidsinstantie staatssteun vormt, door na te gaan of een particuliere verkoper onder normale marktomstandigheden op dezelfde wijze zou hebben gehandeld. De overheidsinstantie moet haar beleidsdoelstellingen terzijde schuiven en zich in plaats daarvan uitsluitend richten op het doel om marktrendement of winst te behalen op haar investeringen en een marktprijs voor de verkoop of leasing van haar activa verkrijgen (34). De Autoriteit merkt echter op dat bij deze beoordeling normaal gesproken rekening moet worden gehouden met alle bijzondere rechten en plichten die verbonden zijn aan het betrokken actief, met name degene die van invloed kunnen zijn op de marktprijs. |
(77) |
Aan de hand van bepaalde indicatoren kan worden vastgesteld of de marktomstandigheden worden nageleefd en of de in een transactie overeengekomen prijs overeenkomt met de marktprijs. Het organiseren van een open, transparante en onvoorwaardelijke aanbestedingsprocedure is in het algemeen een passend middel om ervoor te zorgen dat de verkoop of leasing van activa door nationale instanties in overeenstemming is met de „particuliere verkoper”-test, en dat er een billijke marktwaarde wordt betaald voor de betrokken goederen en diensten. Dit houdt echter niet automatisch in dat bij het ontbreken van een ordelijke aanbestedingsprocedure of een eventuele tekortkoming in een dergelijke procedure een vermoeden van staatssteun gerechtvaardigd is. De wetgeving inzake overheidsopdrachten en de wetgeving inzake staatssteun zijn naast elkaar van toepassing en er is geen reden te veronderstellen dat de schending van bijvoorbeeld een regel inzake openbare aanbesteding automatisch inhoudt dat de regels inzake staatssteun zijn geschonden (35). |
(78) |
Aan de andere kant, zoals vermeld in de zaak Deelstaat Burgenland, en aangehaald in punt 97 van het arrest van het EVA-Hof in zaak E-1/13: „wanneer een overheidsinstantie een haar toebehorend bedrijf verkoopt middels een open, transparante en onvoorwaardelijke aanbestedingsprocedure, kan worden vermoed dat de marktprijs overeenkomt met het hoogste bod, waarbij in de eerste plaats moet worden nagegaan of het bod bindend en geloofwaardig is en in de tweede plaats of het niet gerechtvaardigd is rekening te houden met andere economische factoren dan de prijs” (36).Hetzelfde beginsel moet worden toegepast in geval van de leasing van activa. Indien een particuliere onderneming zijn activa leaset, probeert hij normaal gesproken met een nadruk op de prijs het beste aanbod te verkrijgen, en bijvoorbeeld geen rekening te houden met elementen gerelateerd aan het beoogde gebruik van dergelijke activa, tenzij deze na de leasingperiode van invloed kunnen zijn op de waarde van de activa. Ervan uitgaande dat aan de bovengenoemde voorwaarden is voldaan, kan derhalve worden aangenomen dat de marktprijs de hoogste prijs is die een particuliere investeerder die onder normale mededingingsvoorwaarden handelt, bereid is te betalen voor het gebruik van de betrokken activa (37). |
(79) |
Uit het bovenstaande volgt dat een verkoop of leasing van activa staatssteun kan inhouden, zelfs wanneer deze transactie wordt gedaan door middel van een concurrerende procedure. Dit kan met name voorkomen wanneer aan de koper opgelegde verplichtingen tot een lagere prijs leiden. Verplichtingen met een dergelijk effect zijn bijvoorbeeld die welke worden opgelegd om openbaar beleid te kunnen uitoefenen en de verwachte winst van de koper zullen doen afnemen. Dergelijke verplichtingen worden normaliter niet door een particuliere investeerder opgelegd omdat zij de maximumopbrengst die kan worden verkregen uit de verkoop of leasing van het actief, omlaag brengen. |
1.3.2. De aanbestedingsprocedure en de gunningscriteria
(80) |
In het licht van bovenstaande overwegingen moet de Autoriteit nagaan of de aanbestedingsprocedure en de gunningscriteria passend en geschikt waren om een marktprijs vast te stellen. Om dit te verifiëren moet de autoriteit nagaan of de staat bij de voorbereiding van de aanbesteding en de vaststelling van de gunningscriteria handelde als een particuliere investeerder, dan wel of overwegingen op het gebied van overheidsbeleid of regelgeving meer de boventoon voerden. |
(81) |
De aanbestedingsprocedure en de argumenten met betrekking tot het gebruik van de gekozen gunningscriteria worden in detail beschreven in paragraaf I.2.1 hierboven en in Besluit nr. 299/14/COL. Zoals aangegeven in tabel 1 bestonden de verschillende gunningscriteria uit zes afzonderlijke aspecten die geëvalueerd moesten worden, elk met een gewicht van 10 % of 15 %, met uitzondering van het criterium van het stimuleren van concurrentie, dat een gewicht van 40 % had. |
(82) |
De IJslandse autoriteiten hebben nu verduidelijkt dat naast de leaseprijs (overeenkomend met 15 % van de gunningscriteria) ook het aanbestedingscriterium met betrekking tot het aantal netwerkaansluitpunten (nog eens 15 % van de gunningscriteria) als een prijscomponent moet worden beschouwd, aangezien de aansluitpunten onmisbaar zijn voor de dienst en de waarde van de dienst positief beïnvloed wordt door het aantal aansluitpunten. Elk aansluitpunt vereist aanzienlijke investeringen in apparatuur (zie de raming van het Mannvit-rapport in paragraaf I.7 hierboven), die aan het eind van de leasingovereenkomst toekomen aan de leasinggever, waardoor de waarde van het bewuste leaserecht wordt beïnvloed (38). De Autoriteit is daarom van oordeel dat de aanbestedingscriteria met betrekking tot de prijs in totaal 30 % van de gunningscriteria bedroegen. Desalniettemin zijn de niet-prijsgerichte overwegingen met betrekking tot het stimuleren van concurrentie (40 %), één enkel tarief in het hele land (10 %), alsmede de levering (10 %) en aanvang van de dienstverlening (10 %) nog steeds in de meerderheid ten opzichte van de prijscomponenten. |
(83) |
Ten tijde van de aanbesteding waren de meeste telecommunicatievoorzieningen in de verschillende gebieden van IJsland in eigendom van Míla. Om de NAVO-vezels te kunnen exploiteren zouden de exploitanten van deze vezels moeten investeren in aansluitpunten. Volgens de Autoriteit lijken de criteria voor de aanvang van de dienstverlening (10 %) en de dienstlevering (10 %) daarom Míla te bevoordelen. Met andere woorden, de gunningscriteria bestonden uit twee prijsgerelateerde aspecten en vier niet-prijsgerelateerde aspecten. Van de niet-prijsgerelateerde aspecten was één aspect, met het hoogste gewicht, waarschijnlijk in het nadeel van de gevestigde netwerkexploitant Míla, terwijl twee aspecten waarschijnlijk in het voordeel van Míla waren, ten koste van potentiële nieuwkomers. |
(84) |
De „particuliere verkoper”-test gaat uit van het beginsel dat de marktprijs in principe overeenkomt met de hoogste prijs die een particuliere marktdeelnemer die onder normale mededingingsvoorwaarden handelt, bereid is te betalen. Er zijn aan dit beginsel echter ook uitzonderingen verbonden. Deze uitzonderingen hebben op de eerste plaats betrekking op gevallen waarin kan worden aangetoond dat de desbetreffende offerte niet bindend of niet betrouwbaar is, of niet vergelijkbaar met een lagere offerte. Ten tweede, zoals vermeld in Deelstaat Burgenland, punt 94, is de veronderstelling onderworpen aan het voorbehoud dat „het niet gerechtvaardigd is rekening te houden met andere economische factoren dan de prijs”. Een voorbeeld van een dergelijke rechtvaardiging is te vinden in zaak T-244/08, Konsum Nord/Commissie (39). In die zaak had een gemeente in Zweden een perceel grond aan een supermarktketen verkocht voor een prijs die onder de door de hoogste bieder voorgestelde prijs lag. Het gerecht oordeelde dat de marktwaarde van het perceel in kwestie niet louter kon worden vastgesteld op basis van de aanwezigheid van een hoger bod zonder rekening te houden met de bijzondere omstandigheden van de Zweedse autoriteiten. Verder stelde het Hof van Justitie in zaak C-39/14, BVVG dat een nationale rechtsregel op grond waarvan een overheidsinstantie een aanbestedingsofferte voor een perceel landbouwgrond die disproportioneel hoog en van speculatieve aard is, terzijde kan schuiven, geen „staatssteun” inhoudt, mits die regel kan resulteren in een prijs die de marktwaarde van het betrokken perceel het dichtst mogelijk nadert (40). |
(85) |
Deze rechtspraak is niet rechtstreeks van toepassing op de onderhavige zaak, aangezien Míla geen offerte had ingediend. Niettemin betogen de IJslandse autoriteiten dat de door hen geselecteerde gunningscriteria in deze zaak gerechtvaardigd waren. Zij betogen dat het betwiste criterium voor de bevordering van concurrentie speciaal bedoeld was om het vermeende monopolistische kenmerk van de relevante marktsector die werd gedomineerd door de gevestigde aanbieder Míla, aan te pakken. De Autoriteit merkt verder op dat Míla zelf had aangegeven dat er voor haar geen economische reden was om deel te nemen aan de aanbesteding, omdat zij dankzij haar eigen vezels al over voldoende transmissiecapaciteit beschikte. |
(86) |
In het onderhavige geval zijn de door de IJslandse autoriteiten aangevoerde bijzondere omstandigheden evenwel niet voldoende om aan te tonen dat een particuliere verkoper in dezelfde situatie de aanbesteding op een soortgelijke manier zou hebben opgesteld. Het EVA-Hof stelde in zaak E-1/13 dat de andere gunningscriteria dan die gericht op de prijs, overwegingen op het gebied van overheidsbeleid of regelgeving leken te weerspiegelen, die een particuliere investeerder niet relevant zou achten. De Autoriteit is tevens van mening dat de niet-prijsgerichte criteria in de aanbesteding, overwegingen op het gebied van overheidsbeleid of regelgeving weerspiegelen, zoals de bevordering van concurrentie, verbetering van de toegang tot breedbandverbindingen en regionale cohesie, die een particuliere investeerder niet relevant zou achten. Deze gunningscriteria wegen zwaarder dan de criteria met betrekking tot de prijs. |
(87) |
De Autoriteit concludeert derhalve dat de gunningscriteria van de offerte niet voldoen aan de eisen van de „particuliere verkoper”-test. Bijgevolg kan het resultaat van de aanbesteding niet worden beschouwd als een betrouwbare indicator voor de vaststelling van de marktprijs voor het desbetreffende leaserecht. |
1.3.3. Taxatie van het leaserecht
(88) |
Zoals hierboven vermeld, betekent het ontbreken van een geschikte aanbestedingsprocedure niet dat de Autoriteit geen „particuliere verkoper”-test kan uitvoeren. De Autoriteit dient echter onderzoek te doen naar de inhoud van de desbetreffende transactie, en met name de overeengekomen prijs te vergelijken met de marktprijs. Hiertoe maakt de Autoriteit doorgaans gebruik van een onafhankelijk taxatierapport als indicator van de marktprijs. Een dergelijk onderzoek wordt idealiter opgesteld ten tijde van de transactie. De Autoriteit kan voor haar beoordeling echter ook een beroep doen op een ex post-taxatierapport (41). |
(89) |
De IJslandse autoriteiten hebben een taxatierapport laten opstellen door Mannvit, een internationaal adviesbureau met een focus op IJsland, dat regelmatig deskundige adviezen verstrekt over infrastructuurprojecten. Dit rapport dateert van 30 januari 2015. |
(90) |
De Autoriteit merkt op dat Mannvit de IJslandse autoriteiten al eerder geadviseerd heeft over de aanbestedingsprocedure. Bovendien werd het taxatierapport op verzoek van de IJslandse autoriteiten opgesteld in reactie op de door de klager ingediende geschatte prijs. De Autoriteit heeft geen aanwijzingen gevonden dat de objectiviteit van de deskundige adviseurs door deze omstandigheden werd beïnvloed. In deze omstandigheden acht de Autoriteit het evenwel noodzakelijk om het taxatierapport zorgvuldig te onderzoeken. |
(91) |
In dit verband merkt de Autoriteit om te beginnen op dat de beoordeling van de marktwaarde van het desbetreffende leaserecht bijzonder complex is, gezien de specifieke aard van het actief (met inbegrip van het recht op beëindiging van de NAVO) en het bestaan van regelgeving in de sector. Bovendien moet rekening worden gehouden met twee prijselementen, namelijk het leasebedrag en de investeringen in de aansluitpunten. |
(92) |
Het Mannvit-rapport is gebaseerd op een vergelijking tussen twee verschillende scenario's voor het verkrijgen van toegang tot de vezelkabel rond IJsland: Een exploitant kon ofwel de NAVO-vezel leasen (wat Vodafone heeft gedaan), ofwel toegang kopen bij Míla, die voor een gereguleerde prijs een gereguleerd wholesaleproduct aanbiedt (een bundel leaselijnen). Gezien deze twee opties zou een marktexploitant die toegang tot de kabel zoekt, niet bereid zijn meer te betalen dan de prijs van het door Míla aangeboden product voor gereguleerde wholesaletoegang. De prijs voor het gereguleerde wholesaleproduct geldt dus als maximumprijs voor de prijsstelling van de leasing van de NAVO-vezel, ofschoon deze mogelijk niet rechtstreeks de marktprijs van het leaserecht weerspiegelt, vanwege de in de volgende overwegingen beschreven elementen. De Autoriteit beschouwt deze aanpak op basis van een prijsvergelijking als redelijk, aangezien er twee alternatieve methoden zijn voor het verkrijgen van toegang tot parallelle vezels in dezelfde kabel (42). |
(93) |
Noch de prijsvergelijking in het Mannvit-rapport, noch de meest recente vergelijking die door de klager is verstrekt, is gebaseerd op de prijzen ten tijde van de aanbesteding. De Autoriteit is evenwel van mening dat in de specifieke omstandigheden van de onderhavige zaak de opgegeven prijsreferenties een goede indicator bieden voor de marktprijs ten tijde van de transactie. |
(94) |
De gereguleerde wholesaleprijzen die zijn gebruikt ter vergelijking, zijn gebaseerd op historische kosten en blijven gewoonlijk gedurende een aantal jaren ongewijzigd (43).Het gereguleerd tarief van 7 609 ISK per km/maand van Míla is bijvoorbeeld gebaseerd op een kostenanalyse die in 2010 is ontwikkeld en in mei 2011 is afgerond (44).Het tarief is ongewijzigd van kracht gebleven vanaf 1 augustus 2011 tot en met 2015. Dit toont aan dat de gereguleerde wholesaletarieven uit de prijsvergelijking op termijn gewoonlijk stabiel blijven, en dat het tarief van Míla in het bijzonder gebaseerd is op een kostenanalyse die is verricht op ongeveer hetzelfde tijdstip als het contract met Vodafone van 1 februari 2010. Bovendien wordt de door Vodafone te betalen leaseprijs aangepast volgens de bouwkostenindex per juni 2008 (d.w.z. ten tijde van de aanbesteding). Als met deze indexering rekening wordt gehouden, kan de op hedendaagse prijzen gebaseerde berekening derhalve een goede indicatie zijn voor de beantwoording van de vraag of het leaserecht ten tijde van de transactie tegen marktvoorwaarden was verleend. |
(95) |
Zoals uiteengezet in paragraaf I.7 hierboven benadrukt Mannvit een aantal verschillen tussen het door Míla aangeboden gereguleerde wholesaleproduct en de NAVO-vezel waarmee bij het vergelijken van de prijzen rekening moet worden gehouden. |
(96) |
Ten eerste vindt de Autoriteit het redelijk dat Mannvit de voor de prijsberekening in aanmerking te nemen lengte van de NAVO-vezel heeft aanpast, omdat deze prijzen meestal berekend worden op basis van een verbinding van punt tot punt (d.w.z. een rechtstreekse lijn tussen de relevante aansluitpunten). Wanneer dit wordt toegepast op de aansluitpunten van de NAVO-vezel die er ten tijde van de transactie waren, wordt in het Mannvit-rapport vastgesteld dat de totale in acht te nemen lengte 1 283 km is. |
(97) |
Vervolgens beoordeelde Mannvit welke wholesaleprijs en korting het meest geschikt zouden zijn voor toepassing op het onderhavige geval. |
(98) |
In het rapport wordt benadrukt dat het gereguleerde tarief van Míla (7 609 ISK per km/maand) mogelijk niet de juiste maatstaf is voor het bepalen van de marktprijs, omdat dit gereguleerde tarief gebaseerd is op de verhouding tussen de kosten en het gebruik van het hele netwerk van Míla, met inbegrip van al haar relevante aansluitpunten, en niet slechts een vezelnetwerk vergelijkbaar met dat van de NAVO-vezel. Mannvit merkt op dat de NAVO-vezel eenvoudiger is en dat zij veel minder aansluitpunten heeft, wat erop wijst dat de desbetreffende kosten lager zouden moeten zijn. Bijgevolg stelt Mannvit voor om in plaats daarvan het wholesaletarief van Orkufjarskipti, een andere exploitant, als basis voor de berekening van de marktprijs te nemen. Het tarief van Orkufjarskipti is 5 020 ISK per km/maand. |
(99) |
In het Mannvit-rapport werden ook kortingspercentages onderzocht en de conclusie was dat er op de wholesaleprijzen een korting van 25 % moest worden toegepast, en niet maximaal 15 %, zoals momenteel beschikbaar is voor overeenkomsten van drie jaar. Mannvit rechtvaardigt deze aanpassing door te wijzen op de leaseperiode van tien jaar, die ruimschoots langer is dan die van de overeenkomsten voor de gereguleerde tarieven van Míla en Orkufjarskipti. Het is ook nog gerechtvaardigd doordat Míla ten tijde van de aanbesteding zelf een korting van 25 % aanbood aan klanten die een vezel van soortgelijke lengte als die van de NAVO-vezel leaseten. |
(100) |
De Autoriteit is het ermee eens dat het gereguleerde tarief voor een bundel leaselijnen van Míla in het onderhavige geval geen passende marktprijsvergelijking vormt. In het bijzonder is het tarief van Míla niet alleen gebaseerd op de investerings- en exploitatiekosten van de vezels in dezelfde kabel als de NAVO-vezel (die hoogstwaarschijnlijk al zijn afgeschreven), maar ook op nieuwe investeringen in andere vezels. De Autoriteit merkt echter op dat het door Mannvit gesuggereerde tarief van Orkufjarskipti evenmin een ideaal uitgangspunt is, omdat het gebaseerd is op de specifieke kostenstructuur van die exploitant, een nutsbedrijf. De Autoriteit erkent dat er blijkbaar geen perfecte prijsvergelijking mogelijk is, omdat er geen marktprijzen beschikbaar zijn die specifiek van toepassing zijn op zowel de NAVO-vezels, als de parallelle vezels in dezelfde kabel. |
(101) |
De Autoriteit heeft dezelfde bezwaren met betrekking tot de korting die moet worden toegepast. De thans beschikbare wholesaleaanbiedingen voorzien in een korting van slechts 15 % voor een overeenkomst van drie jaar. Het is echter waarschijnlijk dat een marktdeelnemer aanzienlijk grotere kortingen zou bieden voor een overeenkomst voor een langere termijn en zeer grote hoeveelheden. De Autoriteit merkt op dat er bij Míla eerder wel een korting van 25 % beschikbaar was voor een zeer vergelijkbaar doel (45). |
(102) |
Gezien het bovenstaande acht de Autoriteit het passend om de geschatte marktprijs voor het leaserecht van de NAVO-vezel als een prijsvork uit te drukken, op basis van de hierboven vermelde veronderstellingen over wholesaleprijzen voor toegang en kortingen. Tabel 3 Overzicht van de geschatte marktprijzen (leaseprijs per jaar) op basis van beschikbare tarieven en veronderstelde kortingen
|
(103) |
Tabel 3 hierboven geeft een prijsvork weer van tussen de 58 miljoen ISK, de geschatte marktprijs van het Mannvit-rapport, en een maximum van ongeveer 100 miljoen ISK. De gemiddelde geschatte marktprijs is ongeveer 78 miljoen ISK. |
(104) |
Volgens de overeenkomst van 1 februari 2010 betaalt Vodafone voor het leaserecht een leaseprijs van 19 150 000 (exclusief btw), geïndexeerd volgens de bouwkostenindex per 19 juni 2008, en te betalen op 1 juli van elk jaar. De Autoriteit merkt op dat de tarieven van Míla en Orkufjarskipti niet aan een indexering zijn onderworpen. Bijgevolg moet bij de vergelijking rekening worden gehouden met het effect van de indexering. |
(105) |
De leasebetalingen van Vodafone worden geïndexeerd met de bouwkostenindex (46).Volgens de statistieken namen de bouwkosten na de financiële crisis in de herfst van 2008 en in 2009 sterk toe, met een percentage van maximaal 30 % per jaar, terwijl ze sindsdien matig zijn toegenomen, met een kleine piek tegen het einde van 2011 en begin 2012. Tussen juni 2008 en juli 2010, toen de eerste betaling moest worden verricht, was het indexcijfer al gestegen tot 20,5 %. |
(106) |
Het verloop van de index sinds januari 2008 en de procentuele verandering ten opzichte van het voorgaande jaar zijn aangegeven in de grafiek hieronder: Bouwkostenindex vanaf januari 2008
(bron: IJslands Bureau voor de Statistiek) |
(107) |
In de overeenkomst van 1 februari 2010 werd een leasebedrag voorzien van 19 150 000 ISK vóór indexering. Medio 2010 was dit door het effect van de indexering gestegen tot ongeveer 23 miljoen ISK. Op dit moment betaalt Vodafone een leaseprijs van ongeveer 28 miljoen ISK, wat ongeveer overeenkomt met een bedrag halverwege de looptijd van tien jaar van de overeenkomst. Ervan uitgaande dat de bouwkostenindex geleidelijk blijft toenemen, zoals in de afgelopen 4-5 jaar is gebeurd, geeft deze prijs ook een redelijk gemiddelde weer van de jaarlijkse gemiddelde leaseprijs, als hierbij de looptijd van het contract in aanmerking wordt genomen. |
(108) |
De Autoriteit is derhalve van mening dat de door Mannvit gebruikte leaseprijs van 28 miljoen ISK in het onderhavige geval een redelijke benadering is voor de prijsvergelijking. De leaseprijs voor de NAVO-vezel kan evenwel alleen worden vergeleken met de tarieven voor commercieel gebruikte voorzieningen, indien op gepaste wijze rekening wordt gehouden met de aanzienlijke investeringen in transmissieapparatuur die vereist zijn voor Vodafone, de exploitant van de NAVO-vezel, om de vezel geschikt te maken voor commercieel gebruik. Mannvit schat dat er een jaarlijkse kostenpost van 52 miljoen ISK voor deze investeringen nodig is om de leaseprijs die door Vodafone wordt betaald, gelijk te kunnen stellen aan de offerte van Míla en om aan de voorwaarden van de aanbesteding, d.w.z. de vereiste investeringen in nieuwe aansluitpunten, te kunnen voldoen (47). De Autoriteit merkt op dat het door Mannvit geraamde bedrag rekening houdt met zowel de technische apparatuur om de NAVO-vezel te kunnen exploiteren, als het prijselement dat in de aanbesteding is opgenomen voor de investeringen in nieuwe aansluitpunten. De Autoriteit heeft de deskundige raming van de investeringskosten voor de aansluitpunten (in totaal 120 miljoen ISK) vergeleken met de daadwerkelijke investeringen die Vodafone heeft gedaan, en die bedroegen in totaal 130 miljoen ISK. De Autoriteit merkt op dat Vodafone daarnaast jaarlijks voor de apparatuur nog een licentievergoeding moet betalen van 7,5 miljoen ISK, waar Mannvit geen rekening mee had gehouden. |
(109) |
Op basis van het bovenstaande komen de jaarlijkse financiële bijdragen van Vodafone, bestaande uit het leasebedrag en de investeringskosten, in totaal neer op ongeveer 87,5 miljoen ISK (inclusief de jaarlijkse licentievergoeding). Vergeleken met de geschatte marktprijzen voor het leaserecht in tabel 3 zijn de financiële bijdragen van Vodafone niet alleen hoger dan de gemiddelde totale geschatte marktprijs van 78 miljoen ISK, maar overtreffen zij tevens de gemiddelde prijzen gebaseerd op een korting van 15 en 25 %. Zij zijn ook aanzienlijk hoger dan de geschatte prijs gebaseerd op het tarief van Orkufjarskipti (zowel met een korting van 15 %, als een van 25 %) en liggen zeer dicht bij het tarief van Míla gebaseerd op een korting van 15 %. |
(110) |
De Autoriteit wijst erop dat de marktprijsvergelijking van hierboven geen rekening houdt met het effect van de speciale rechten op annulering doordat de vezel de eigendom is van de NAVO. De IJslandse autoriteiten schatten dat het effect van deze rechten op de prijs neerkomt op ongeveer 15 tot 25 %. Indien dit percentage op de financiële bijdragen van Vodafone wordt toegepast, komt de respectieve onderliggende marktwaarde van de bijdragen zonder inachtneming van de NAVO-rechten op 94 tot 107 miljoen ISK, ruimschoots boven de gemiddelde geschatte marktprijs in tabel 3. |
(111) |
Bovendien is in het Mannvit-rapport geen rekening gehouden met de verplichting van IJsland om alle lease-inkomsten die boven de exploitatie- en onderhoudskosten van de vezel uitkomen, aan de NAVO over te dragen. De Autoriteit is van mening dat deze verplichting, hoewel zij invloed kan hebben op de stimulansen van de IJslandse autoriteiten om de lease-inkomsten te optimaliseren (en om bijvoorbeeld de voorkeur te geven aan andere criteria in het aanbestedingsproces, zie hierboven), geen invloed heeft op de marktwaarde van het leaserecht, die hierboven is geschat op basis van daadwerkelijke tarieven van telecombedrijven. In tegenstelling tot de hierboven besproken speciale rechten op annulering heeft de overeenkomst tussen IJsland en de NAVO over de manier waarop de inkomsten van het leaserecht moeten worden verdeeld, geen gevolgen voor de gebruiker van dit recht (d.w.z. Vodafone). |
(112) |
Voor de volledigheid merkt de Autoriteit op dat deze beoordeling niet beïnvloed werd door de bewering van Míla dat de opzet van de aanbestedingsprocedure effect had op de prijs. De Autoriteit heeft geen bewijsmateriaal ontvangen waaruit zou blijken dat de vaststelling van een reserveprijs — hetgeen bij aanbestedingen gebruikelijk is — de prikkel voor inschrijvers zou hebben verminderd om te concurreren op prijs. De Autoriteit merkt voorts op dat tijdens de aanbesteding vier onafhankelijke deelnemers vijf offertes indienden, waarbij alle inschrijvers een volledige score (40 %) behaalden voor het criterium inzake het bevorderen van de concurrentie. Bijgevolg maakten de prijsgerelateerde criteria voor de inschrijvers in de praktijk 50 % uit (d.w.z. 30 van de resterende 60 punten). Ook is er geen bewijs geleverd dat bij weglating in de aanbesteding van het concurrentiecriterium een eventuele offerte van Míla — die niet geïnteresseerd was in meer transmissiecapaciteit — geleid zou hebben tot hogere offertes van de werkelijke inschrijvers. De Autoriteit merkt met name op dat de capaciteit van Míla via de NAVO-kabel algemeen bekend was en dat elke mogelijke offerte van Míla uitsluitend zou hebben gediend om haar marktpositie tegenover de nieuwkomer te beschermen (48). |
(113) |
Gezien het bovenstaande is de Autoriteit van oordeel dat de leasing aan Vodafone niet onder de marktprijs heeft plaatsgevonden. |
(114) |
Ten slotte merkt de Autoriteit nog op dat de aanbestedingsprocedure in juni 2008 plaatsvond, d.w.z. kort vóór het begin van de financiële crisis in IJsland. Tijdens de financiële crisis werd de procedure stopgezet. De overeenkomst met Vodafone werd pas in februari 2010 afgerond, en tegen die tijd was Fjarski (de inschrijver met het hoogste bod in de aanbesteding) niet meer in staat of bereid om de tweede beschikbare vezel te leasen op basis van zijn offerte uit juni 2008. Het was volgens de IJslandse autoriteiten begin 2010 niet meer mogelijk om offertes van andere inschrijvers van de procedure van 2008 te accepteren, omdat hun offertes verstreken waren, en duidelijk was dat de marktvoorwaarden door de financiële crisis dramatisch waren verslechterd. Ondanks de financiële crisis en de daaruit voortvloeiende veranderingen in de economische situatie in IJsland was Vodafone bereid akkoord te gaan met de leasingovereenkomst volgens de voorwaarden als overeengekomen na de aanbesteding uit 2008. De Autoriteit heeft geen enkele informatie ontvangen waaruit blijkt dat andere marktdeelnemers na de financiële crisis nog geïnteresseerd waren in het verkrijgen van een leaserecht voor een van de twee beschikbare vezels. De Autoriteit is van mening dat een particuliere verkoper in een vergelijkbare situatie ook de leasingovereenkomst met Vodafone zou zijn aangegaan, omdat dit de enige mogelijkheid was om de operationele kosten terug te verdienen en waarde te genereren uit een niet-gebruikt actief (d.w.z. de niet-gebruikte vezel). |
(115) |
Gezien het bovenstaande concludeert de Autoriteit dat de transactie Vodafone geen economisch voordeel heeft opgeleverd. |
1.4. SELECTIVITEIT, VERVALSING VAN DE MEDEDINGING EN EFFECT OP HET HANDELSVERKEER TUSSEN DE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN
(116) |
Om te worden aangemerkt als staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst, moet de maatregel selectief zijn, mogelijk de mededinging vervalsen en de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig kunnen beïnvloeden. Aangezien er echter geen economisch voordeel werd verleend in de onderhavige zaak en derhalve niet aan alle voorwaarden voor het bestaan van staatssteun werd voldaan, behoeft de Autoriteit geen nadere beoordeling ter zake te verrichten. |
2. CONCLUSIE
(117) |
Op basis van het bovenstaande concludeert de Autoriteit dat de maatregel geen staatssteun vormt in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst, |
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De leasingovereenkomst tussen het Defensieagentschap van het ministerie van Buitenlandse Zaken van IJsland en Og fjarskipti van 1 februari 2010 voor het gebruik en de exploitatie van een optische vezel, houdt geen staatssteun in in de zin van artikel 61 van de EER-overeenkomst.
Artikel 2
Dit besluit is gericht tot IJsland.
Artikel 3
Slechts de tekst in de Engelse taal van dit besluit is authentiek.
Gedaan te Brussel, 16 maart 2016.
Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA
Sven Erik SVEDMAN
Voorzitter
Helga JÓNSDÓTTIR
Lid van het College
(1) Besluit nr. 299/14/COL van 16 juli 2014 tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure naar potentiële staatssteun door de leasing van een optische vezel die voorheen namens de NAVO werd geëxploiteerd, gepubliceerd in PB C 366 van 16.10.2014, blz. 4, en EER-supplement nr. 59 van 16.10.2014, blz. 1.
(2) Vodafone IJsland (Fjarskipti hf.) is een IJslands telecommunicatiebedrijf dat vaste- en mobieletelefoniediensten en datatransmissiediensten aanbiedt in IJsland. Vodafone is momenteel de op een na grootste telecommunicatie-exploitant in IJsland, na het gevestigde bedrijf Skipti hf. en zijn dochterondernemingen Síminn en Míla. Het bedrijf gebruikt het merk en het handelsmerk „Vodafone”. De Vodafone-groep heeft evenwel geen belang in dit bedrijf, maar geeft het merk en de bijbehorende reclamestijlen aan Fjarskipti in franchise. Fjarskipti was voorheen eigendom van de IJslandse Teymi Group. De Teymi Group werd later opgesplitst en Fjarskipti onderging een financieel herstructureringsproces. In december 2012 verkreeg Fjarskipti een notering aan de IJslandse beurs.
(3) Zie Besluit nr. 299/14/COL tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure voor een gedetailleerde beschrijving van het onderzoek en de achtergrond van deze zaak.
(4) Zaak E-1/13 Míla ehf./Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Jurispr. EVA-Hof 2014 blz. 4.
(5) Na de inwerkingtreding van de wet inzake defensie nr. 34/2008 op 31 mei 2008 werd het Radaragentschap gesloten. Bepaalde functies van het Radaragentschap werden overgenomen door het Defensieagentschap (Varnarmálastofnun). Krachtens wet nr. 98/2010 tot wijziging van de wet inzake defensie werd het Defensieagentschap op 1 januari 2011 gesloten, en sommige functies ervan werden overgenomen door andere overheidsinstanties, waaronder het ministerie van Buitenlandse Zaken.
(6) De overige vijf vezels zijn in eigendom van de klager Míla.
(7) De IJslandse regelgeving inzake overheidsopdrachten is vastgelegd in wet nr. 84/2007. Deze wet vormt de omzetting naar IJslands recht van de EU-richtlijn inzake overheidsopdrachten, oftewel Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114), opgenomen als bijlage XVI, punt 2, bij de EER-overeenkomst bij Besluit nr. 68/2006 van het Gemengd Comité (PB L 245 van 7.9.2006, blz. 22, en EER-supplement nr. 44 van 7.9.2006, blz. 18), e.i.f. 18.4.2007.
(8) Project nr. 14477: optische vezels. Ministerie van Buitenlandse Zaken, april 2008 (document nr. 669632).
(9) Punt 1.2.4 van de beschrijving van project nr. 14477.
(10) Het voorstel van Gagnaveita Reykjavíkur werd als een variante geclassificeerd, omdat het niet voldeed aan het minimumaantal netwerkaansluitpunten en dekking van een minimumaantal gemeenten. Een van de twee offertes van Vodafone gold ook als een variante, omdat Vodafone hierin niet voor heel IJsland hetzelfde tarief wilde gebruiken. De overige posten in de offertes van Vodafone waren gelijk, met inbegrip van de aan de staat te betalen leaseprijs.
(11) Een meer gedetailleerde beschrijving van de klacht is te vinden in Besluit nr. 299/14/COL.
(12) Het door de klager geschatte steunbedrag is gebaseerd op een bij zijn klacht gevoegde nota met daarin de door Míla uitgevoerde berekeningen van de waarde van de vermeende subsidie. De berekeningen zijn gebaseerd op de eigen kosten van Míla voor de exploitatie van vezels in dezelfde kabel.
(13) Orkufjarskipti is in gezamenlijke eigendom van Landsvirkjun (de nationale energiemaatschappij) en Landsnet (een exploitant van het IJslandse elektriciteitstransmissienet). Orkufjarskipti exploiteert en onderhoudt voor zijn eigenaren een telecommunicatie-infrastructuur in IJsland.
(14) Volgens de klager werd het tarief op 1 augustus 2012 van kracht, nadat het volgens een regelgevingsprocedure door de IJslandse Post- en Telecommunicatieautoriteit was gecontroleerd en aanvaard. Door het tarief te aanvaarden stemde de Post- en Telecommunicatieautoriteit ermee in dat het tarief gebaseerd is op een analyse van de kosten.
(15) De maandelijkse leaseprijs per kilometer varieert van 4 826 ISK voor vezel 1 tot 7 507 ISK voor vezel 6.
(16) E-mailbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA van 16 november 2012. Een meer gedetailleerde beschrijving van deze regeling is te vinden in Besluit nr. 299/14/COL.
(17) De IJslandse staat heeft zich verbonden tot betaling van alle onderhoudsdiensten die ervoor moeten zorgen dat de vezel te allen tijden goed functioneert, d.w.z. alle controles en tests, reparatiewerkzaamheden en technische ondersteuning. Grote reparatiewerkzaamheden vallen echter buiten deze verbintenis. Van dergelijke kosten wordt een relevant deel (3/8) per geval van de NAVO teruggevorderd zodra zulke reparaties hebben plaatsgevonden.
(18) Schriftelijke opmerkingen van de IJslandse regering van 2 juli 2013 in zaak E-1/13 Míla ehf./Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, blz. 7.
(19) Hier wordt verwezen naar de Richtsnoeren breedbandsteun van de Autoriteit die ten tijde van de indiening van de klacht van kracht waren. Bij Besluit nr. 73/13/COL van 20 februari 2013 (PB L 135 van 8.5.2014, blz. 49, en EER-supplement nr. 27 van 8.5.2014, blz. 1), keurde de Autoriteit de nieuwe Richtsnoeren breedbandsteun goed, beschikbaar op: http://www.eftasurv.int/state-aid/legal-framework/state-aid-guidelines/.
(20) Zaak E-1/13 Míla ehf./Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Jurispr. EVA-Hof 2014 blz. 4, punt 101.
(21) De in deze paragraaf samengevatte opmerkingen van de IJslandse autoriteiten zijn te vinden in document nrs. 722921-722923, 744468-744471 en 753302-753303.
(22) Brief van advocatenkantoor Advel van 6 februari 2015 aan advocatenkantoor Landslög (document nr. 744468).
(23) Arrest van 13 december 2011, Konsum Nord ekonomisk förening/Commissie, zaak T-244/08, EU:T:2011:732.
(24) Document nr. 753303.
(25) Bij de vaststelling van deze waarden maakt Mannvit met name gebruik van de kostenanalyse in Besluit nr. 14/2011 van de PTA, beschikbaar op (in het IJslands): http://www.pfs.is/upload/files/Ákv_14-2011_M13-14_Leigulínur.pdf.
(26) De in deze paragraaf samengevatte opmerkingen van Míla zijn te vinden in document nr. 729699.
(27) De in deze paragraaf samengevatte opmerkingen van Vodafone zijn te vinden in document nr. 723556.
(28) De in deze paragraaf samengevatte opmerkingen zijn te vinden in document nr. 729917.
(29) Zie artikel 16 van de IJslandse wet inzake defensie nr. 34/2008.
(30) Zie paragraaf I.4 hierboven voor een gedetailleerde beschrijving van de regelingen tussen IJsland en de NAVO.
(31) Zie bijvoorbeeld de arresten van 17 juli 2008, Essent Netwerk Noord, C-206/06, EU:C:2008:413, punt 70; en 16 mei 2000, Frankrijk/Ladbroke Racing en Commissie, C-83/98, EU:C:2000:248, punt 50.
(32) Arrest van 12 december 1996, Air France/Commissie, T-358/94, EU:T:1996:194, de punten 65-67.
(33) Voor de toepassing van de „particuliere verkoper”-test zie zaak E-12/11 Asker Brygge, Jurispr. EVA-Hof 2012 blz. 536, en arrest van 24 oktober 2013, gevoegde zaken Deelstaat Burgenland e.a./Commissie, C-214/12 P, C-215/12 P en C-223/12 P, EU:C:2013:682. Deze gevallen betreffen de verkoop van een eigendomsrecht op grond. Zij omvatten echter ook richtsnoeren voor de verkoop van andere rechten op grond, waaronder het leaserecht in het onderhavige geval.
(34) Arrest van 24 oktober 2013, gevoegde zaken Deelstaat Burgenland e.a./Commissie, C-214/12 P, C-215/12 P en C-223/12 P, EU:C:2013:682.
(35) Arrest van 26 juni 2008, SIC/Commissie, T-442/03, EU:T:2008:228, punt 147. Zie naar analogie arrest van 15 juni 1993, Matra/Commissie, C-225/91, EU:C:1993:239, punt 44.
(36) Zie arrest van 24 oktober 2013, gevoegde zaken Deelstaat Burgenland/Commissie, C-214/12 P, C-215/12 P en C-223/12 P, EU:C:2013:682, punt 94.
(37) Zie bijvoorbeeld de arresten van 20 september 2001, Banks, C-390/98, EU:C:2001:456, punt 77; en 29 april 2004 Commissie/Duitsland, C-277/00, EU:C:2004:238, punt 80.
(38) Deze toename in waarde is relevant in de onderhavige zaak omdat IJsland alle opbrengsten van het leasebedrag aan de NAVO moet teruggeven overeenkomstig het beginsel „geen kosten, geen baten”.
(39) Arrest van 13 december 2011, Konsum Nord ekonomisk förening/Commissie, T-244/08, EU:T:2011:732.
(40) Arrest van 16 juli 2015, BVVG, C-39/14, EU:C:2015:470, punt 42.
(41) Zaak E-12/11 Asker Brygge, Jurispr. EVA-Hof 2012 blz. 536, punt 81.
(42) De Autoriteit benadrukt dat Míla uit hoofde van de huidige regelgeving verplicht is om wholesaletoegang tot haar vezelnetwerk te bieden. De gemelde moeilijkheden bij het verkrijgen van toegang tot de vezels van Míla zijn geen reden om deze prijsvergelijking ongeldig te verklaren, aangezien er een rechtsmiddel beschikbaar is door bij de PTA te verzoeken Míla op te dragen effectieve toegang te bieden, hetgeen zij in een aantal zaken heeft gedaan.
(43) Overeenkomstig Besluit nr. 14/2011 van de PTA, bladzijde 7, werd het voorstel van Míla om haar tarief constant bij te werken op basis van de inflatie afgewezen. Het Besluit van de PTA is beschikbaar op: http://www.pfs.is/upload/files/Ákv_14-2011_M13-14_Leigulínur.pdf.
(44) Zie Besluit nr. 14/2011 van de PTA, blz. 18.
(45) In Besluit nr. 14/2011 geeft de PTA op bladzijde 6 aan dat zij heeft ingestemd met het voorstel van Míla voor nieuwe systeemkortingen. De nieuwe kortingen hangen af van de duur van de overeenkomsten. Een korting van 5 % wordt toegekend aan overeenkomsten van één jaar, 10 % aan die van 2 jaar en 15 % aan die van 3 jaar. Er wordt evenwel niet verwezen naar overeenkomsten van langere duur. Er kan redelijkerwijs worden gesteld dat de procentuele stijging van de korting ten opzichte van de duur nooit helemaal als een lineaire functie verloopt (zoals Míla en de PTA overeengekomen zijn voor de eerste drie jaar), maar toch lijkt een korting van 25 % voor een overeenkomst van tien jaar realistisch.
(46) De bouwkostenindex wordt opgesteld door het IJslandse Bureau voor de Statistiek en is op zijn website beschikbaar. Zie http://www.hagstofa.is/en/statistics/business-sectors/industry/building-cost-index/.
(47) Volgens het Mannvit-rapport bedragen de gemiddelde kosten voor de installatie van de vereiste transmissieapparatuur 4 miljoen ISK per netwerkaansluitpunt (waar er 30 van zijn), met een afschrijving van 15 % per jaar, operationele uitgaven van naar schatting 20 % van de capex en een WACC van 8,5 % van de capex. De Autoriteit merkt op dat Mannvit de WACC-veronderstellingen uit de kostenanalyse van Besluit nr. 14/2011 van de PTA gebruikte, en de andere parameters modelleerde naar de argumentaties in de kostenanalyse van de PTA. De Autoriteit acht het zinvol om gebruik te maken van dezelfde WASS-veronderstellingen als in het besluit van de PTA, aangezien deze ook als basis dienden voor de in de vergelijking gebruikte prijzen van Míla. De Autoriteit is voorts van oordeel dat een aangenomen economische levensduur van 6,7 jaar voor de technische uitrusting passend is gezien de snelle technologische veranderingen in de sector, en dat een opex van 20 % van de capex passend is vanwege de veelal afgelegen gebieden en de aard van de technische installaties.
(48) Overeenkomstig het arrest van 16 juli 2015, BVVG, C-39/14, EU:C:2015:470, punt 40, zouden de IJslandse autoriteiten in elk geval het recht hebben gehad een dergelijke offerte af te wijzen op basis van de kennelijk speculatieve aard ervan.